maandag 10 oktober 2011

Wanneer geest en lichaam elkaar niet verstaan

Mijn madame en ik hebben een probleem. Nu ja, we hebben er wel meerdere. Maar er is er maar één dat ik met jullie wil delen. Wij willen allebei te veel. Meer dan ons lichaam aan kan. Ik wil persé bewijzen dat ik een 1000 meter in minder dan drie minuten kan lopen, mijn madame wil de wereld laten zien dat zij een marathon kan lopen in minder dan 4 uur 30 minuten. We hebben moeten ondervinden dat ons lichaam ons hierin niet wil volgen. Ik lig al een heel seizoen in de lappenmand. Mijn madame heeft gisteren haar marathon na dertig kilometer moeten stopzetten.

We waren nochtans goed voorbereid. Mijn madame had de kilometers in de benen. Wij (mijn dochters en mezelf) hadden ons parcours uitgestippeld opdat we haar zo veel als mogelijk zouden kunnen zien. Een eerste keer na de 1ste kilometer, dan aan de 12de kilometer, vervolgens aan de 23ste kilometer. Daar zou de jongste dochter dan naar het 28 kilometerpunt gaan om vandaar tot de 39ste kilometer mee te lopen. Mijn oudste dochter en ik zouden haar daar dan oppikken om dan naar de aankomst te stappen. Het weer zat ook mee. Daar waar zaterdag de regen met bakken uit de lucht viel, daar waar een week eerder de temperatuur vlotjes boven de twintig graden ging (vraag het maar aan diegenen die in Brussel hun marathon gelopen hebben)... , gisteren waren de weersomstandigheden veel gunstiger. De opdracht voor mijn madame was duidelijk: de gele ballonnen volgen, zij zouden haar naar de gewenste eindtijd brengen.

Aan de 12de kilometer liep ze een twintigtal meter achter haar hazen. Niets aan de hand, volledig op schema. Alhoewel ik haar glimlach toch eerder geforceerd vond. Haar trainster pikt in en zal haar tot kilometer 22 volgen. Wij verplaatsen ondertussen naar kilometer 23. Na de doorkomst aan de 22ste kilometer worden op de hoogte gebracht door de trainster: het gat met de balonnen is iets groter geworden maar ze loopt nog steeds op schema (de ballonnen lopen iets te snel). Mijn madame klaagt wel over haar hamstring.

Op de plaats waar wij haar opwachten loopt ze zo’n tweehonderd meter achter de ballonnen. Ze ziet er goed uit, ze loopt vlot maar ze klaagt. Die hamstring doet pijn. We praten op haar in, ze vervolgt haar weg. We nemen afscheid van onze dochter die naar het 28 kilometerpunt gaat en ons vanaf nu via gsm op de hoogte zal houden. Wij trekken naar de 39ste kilometer.

“Ben bij mama, ze denkt niet dat ze dit kan volhouden”. Wij sturen terug: “Zeg dat ze toch blijft proberen”. Even later stuurt de dochter: “Ze wandelt”. En nog even later: “Ze stopt, ze gaat met een busje terug”. Zij waren toen in de buurt van de 30ste kilometer. De dochter kan niet mee met het busje, zij loopt het parcours verder af tot waar wij haar opwachten. Zij ervaart de sfeer langs het parcours, hoe de mensen haar aanmoedigen (bewonderingsvol voor zó een jong meisje die een marathon loopt. Ze moesten eens weten). Ondertussen zit mijn madame ergens op ons te wachten. Waar precies, daar hadden wij geen idee van. Noch de signaalgevers, noch de mensen van de hulpdiensten, noch de mensen aan de infostand in het gebouw waar de nummers afgehaald werden, konden me zeggen waar de pendelbusjes de afvallers droppen. Een verlossend telefoontje van mijn madame vanuit het Sportcentrum van de Technische Universiteit brengt soelaas.

Tijd voor conclusies. Zoals ik in het begin al vertelde. Onze lichamen laten ons weten dat we het niet meer kunnen. Tot zover het makkelijke deel: vaststellen dat het niet gaat. Nu het moeilijke deel: aanvaarden dat het niet meer gaat. Mijn madame heeft de knop omgedraaid: nooit geen marathon meer. Halve marathons worden haar doel. En ik? Ik zal mijn doelen dan ook maar aanpassen. Weet je wat? Zij en ik, wij gaan de halve marathons onveilig maken. En waarom niet als quartet aan de start verschijnen?