woensdag 26 maart 2008

’t zijn zotten die lopen

Het crossseizoen achter de rug? Niet dus. Zeker niet wanneer je deelneemt aan een natuurloop. Er zit daar een venijnig woord in. “Natuur”. Dat is iets waar de mens, ondanks alle technologische mogelijkheden die er vandaag bestaan, geen vat op heeft. Of je nu deelnam aan de vier, de acht of de twaalf kilometer, de natuur nam je te grazen. De natuur geselde je met alles wat het in huis had. Harde wind, koude regen, pijnlijke hagel, verblindende sneeuw.

Een verharde weg verandert in een met plassen bedekte hindernisbaan. Een aardeweg verandert in een glibberige brij. Het leek soms meer op schaatsen dan op lopen. Ik wou niet vallen. Daarvoor was de temperatuur aan de grond te laag. Nochtans heb ik velen, tegen hun zin, zien wentelen in het slijk.

Twaalf kilometer. Drie keer vier kilometer. Bijna dubbel zo lang als de gemiddelde afstand van een veldloop voor een master. Ik denk niet dat ik de voorbije maanden een duurloop van twaalf kilometer afgewerkt heb. De afstand had ik dus niet in de benen. Gezien de weersomstandigheden en de staat van de omloop mag ik best tevreden zijn met mijn tijd. Ja, enkele minuten trager dan enkele jaren geleden, op een droge omloop, minder oud en beter getraind.

Aan mijn leeftijd kan ik niet veel veranderen, aan de training wel. We beginnen er volgende week aan. Egmond, de zee, de duinen, puur natuur. Oei. “Natuur”. Gaat dat wel goed komen?

donderdag 20 maart 2008

Zien en gezien worden

Ik heb heel recent twee onverwachte reacties mogen ondervinden van mensen met wie ik communiceerde.

De opwarming voor de cross in Oostende. Een Franstalige komt naast me lopen en begint te vertellen dat hij een 400 m loper is, die hij ruim onder de minuut afhaspelt. Hij zegt me ook dat hij de langere afstanden niet goed aankan: 2’09” op een 800 en 2’53” op een 1000. Na de opwarming nemen we afscheid van elkaar. Tot ik hem tijdens de koers een paar meter voor mij zie lopen. Ik heb nog getracht hem in te halen maar dat is me niet gelukt. Na de aankomst, we waren aan ’t aanschuiven, tikte ik hem op de schouder. Hij keek om, reageerde wel, maar keek langs me heen. Alsof hij me niet zag. Heel raar. Praten tegen iemand wiens ogen de jouwe niet kruisen. Ik vond zijn naam in de uitslag en heb hem gegoogled. Ik kwam terecht op de website van de brailleliga. Die man moet dus slechtziend geweest zijn. En dat verklaart natuurlijk alles.

Ik heb deze week een opleiding gegeven aan een internationaal publiek: enkele Vlamingen, één Amerikaan en drie Indiërs. Het was dus in ’t Engels te doen. Ik leg het één en ander uit en vraag aan mijn publiek of “everyone ok” is. Eén van die Indiërs wiegt zijn hoofd van links naar rechts en terug. Oei, die man begrijpt het dus niet. Maar dan zei hij me dat hij toch alles begrepen had. Tja, ik had het moeten weten. Indiërs knikken “neen” als ze “ja” bedoelen. Ik had nochtans gekeken naar de aflevering over India in W@=D@. Pieter Emmerechts vroeg aan een verkoper of zijn eetwaar pikant was. Die brave Indiër schudde van neen. En Pieter is er nu nog niet goed van.

Tenslotte wil ik nog het woord richten aan de pummels die deze week de brug op de N16 in Willebroek geblokkeerd hebben: Beste mensen. Los van de vraag of jullie eis tot een loonsverhoging van 5 % al dan niet terecht is. Ik heb niet de bevoegdheid om jullie die opslag toe te kennen. Dus waarom jullie een verkeersinfarct in Willebroek en zijn deelgemeentes hebben veroorzaakt is mij een raadsel. Wat ik wel weet is dat ik en enkele honderden anderen met mij, veel te laat op hun afspraak waren. Dus ziehier mijn voorstel: val in ’t vervolg jullie oversten lastig en laat mij gerust.

zaterdag 15 maart 2008

Bloemetjes en bijtjes

Gisterenavond is mijn madame naar een Tupperware avond geweest. Althans, ik dacht dat ze naar een Tupperware avond ging. Toen ik haar vanmorgen vroeg wat ze besteld had, moest ik mijn wenkbrauwen fronsen toen ze antwoordde: “Een kleedje, een pull en enkele slipjes”. Oeps, misverstand. Het was dus geen Tupperware avond maar een Mylène party. Zo heet dat tegenwoordig: een party. En zo te horen was het heel gezellig geweest.

Vandaag heeft de lente, voor het eerst dit jaar, mijn zintuigen geprikkeld. Terwijl ik een muur aan het witten was genoot ik van de vrolijke deuntjes van een merel, het zachte gezoem van een hommel, de aangename warmte van enkele zonnestralen, de frisse geuren van hyacinten. Tot plots mijn neusharen gekweld werden door de reuk van een barbecue. Wie, verdomme, haalt het in zijn hoofd om de lentearoma’s te verdringen door de stank van geroosterd, veel te lang gebakken vlees? Wie is zo barbaars? Zomers, ja, dan sta ik ook soms aan dat hete vuur. Maar nu toch nog niet. De natuur doet haar eerste, schuchtere poging om ons, na die donkere winter, wat licht en warmte te geven. Laat ons daar toch van genieten.

woensdag 12 maart 2008

Gelezen op een website.

“Het B.K. veldlopen in Oostende is ook reeds voorbij en ook hier was VAC present met enkele goede prestaties.”

Ziezo beste veldlopers. 108 karakters, ik herhaal, honderd en acht. Spaties en leestekens inbegrepen. Dat is wat jullie waard zijn. Daarvoor hebben jullie meer dan tweehonderd kilometer gereden, meer dan twee uur in een auto gezeten. Daarvoor hebben jullie de regen doorstaan, door de modder geploeterd.

Beste veldlopers, jullie verdienen allemaal mijn respect. Van de jongste benjamins tot de oudste masters. Diegenen die vooraan eindigden, diegenen die in het pak eindigden, diegenen die achteraan eindigden. Jullie, die nu een singlet hebben dat de vuilbak in mag gegooid worden wegens niet meer proper te krijgen. Respect. Respect ook voor de trainers, ouders, grootouders, vrienden en vriendinnen. Bedankt dat jullie er waren.

maandag 10 maart 2008

Opklaringen vanaf de kust

Toen ik de auto startte, gisterenochtend, begon het te regenen. De gps stuurde ons naar Stene, Oostende. De hele rit lang regende het. Iets voor half tien toegekomen op de plaats van bestemming. De omloop lag er toen al modderig bij. De kleintjes begonnen aan hun wedstrijden en werden getrakteerd op een hoop oude wijven die uit de hemel vielen. Resultaat van dit alles na goed anderhalf uur in de gezonde zeelucht gelopen te hebben: handschoenen doornat, schoenen en kousen doorweekt, alle broeken tot op de onderbroek toe kletsnat. Hetzelfde voor mijn fototoestel. Insijpelend vocht zorgde ervoor dat de lens bedekt werd met duizenden minuscuul kleine druppeltjes. En wij maar wachten op de beloofde opklaringen.

Stoppen met regenen heeft het inderdaad even gedaan. Een streepje blauwe lucht, hoe klein ook hebben we niet gezien. Toen het paar honderd deelnemers klaar stonden voor de start van hun korte cross begon de hemel terug water te lozen. Veel maakte dat niet meer uit, de omloop was toen toch al herschapen in één modderbrij.

En wij weg. Ik mijn ogen gefocust op de grond, er voor zorgend dat ik de ergste modder zou vermijden, startte vrij snel. Althans dat dacht ik. Toen ik even voor mij keek zag ik zo een grote massa dat ik vreesde dat ik als allerlaatste vertrokken was. Niets aan te doen, blijven het tempo hoog houden, dat was wat me te doen stond. Ik vond dat ik nog redelijk grip had op de modder. Wegglijden of wegzakken is me niet overkomen. En plezant begon ik het ook te vinden. Want geef toe, waar kan je als man van 42 jaar nog in plassen van vuil water trappen, het slijk op je benen voelen spatten en daarvoor niet raar aangekeken worden? Juist, op een veldloop.

En toen was het gedaan. Aankomstlijn overschreden. Ik stond aan te schuiven om mijn crosskaartje af te geven en vroeg me af of ik goed gelopen had. Tijdens de koers heb ik niemand gezien waar ik mijn wedstrijd kon op afstemmen. Mijn dochter vroeg me: ”Ging het?”. Ik heb haar geantwoord: “Ik weet het niet”. Want ik wist het eerlijk waar niet. Feit is wel dat ik uitgemaakt had dat de dag in de regen nu wel lang genoeg geduurd had. Direct iets droog aangetrokken en de auto in, terug naar huis. De demonstratie van Tom Van Hooste hebben we aan ons voorbij laten gaan.

Heb ik nu goed gelopen? Mijn chrono stopte na 8 minuten en 47 seconden. De afstand bedroeg 2541 meter. Dat geeft een gemiddelde snelheid van 17,3 km per uur. Onmogelijk. En dat is simpelweg te verklaren door een vergissing van de juryleden op de omloop die vergeten zijn ons een lus van 240m te laten lopen. Totale afstand is dan 2301 meter wat een snelheid van 15,7 km per uur oplevert. Pover, niet?

Zo een verre verplaatsing, een volledige dag in de regen voor een koers die geen negen minuten duurt en waar je verschrikkelijk vuil van wordt. Zijn wij, die meegelopen hebben, gek? Misschien wel een beetje.

zaterdag 8 maart 2008

00

Ik nam vanmorgen bij de beenhouwer mijn nummertje om mijn beurt af te wachten en dat is wat er op stond: 00. Twee grote, ronde nullen. Ik keek naar dat papiertje. Dat papiertje keek mij aan. Die nullen vervormden zich tot twee glimlachende monden. Ze spraken me in koor toe: “Had je andere cijfers verwacht? Sukkelaar toch”. Ik verfrommelde het papiertje hopend dat de monden zouden zwijgen. Het had een averechts effect, ze begonnen nog luider te schreeuwen. “Lafaard, besef toch uiteindelijk dat je niets anders bent dan één grote verzameling van waardeloze nullen. Begrijp nu toch voor eens en voor altijd dat je een nietsnut bent”. Alle ogen van de mensen rondom mij draaiden zich naar mij toe. Op dat zelfde moment veranderden op het scherm, bovenaan de toog, de cijfers. De 99 werd een 00. De winkeljuffrouw, zij dacht, dit is mijn moment, riep hardop: “Wie is een nul?”. “Ik”, zei ik. Het was er uit voor ik het wist. Het was een reflex. Zoals je je hand wegtrekt wanneer het water dat uit de kraan stroomt te heet is. Maar hoe sullig toch van mij. Ik durfde niet om me heen te kijken. Ik voelde de ogen van de mensen rondom mij. Het kon niet anders dan dat iedereen mij aankeek. Ik hoorde enkelen van hen gniffelen.

En wat van die ezel die zich geen tweede keer aan eenzelfde steen stoot? Eerder deze week had ik hetzelfde voor. “Hoe noemt men in Amerika Sinterklaas?” vroeg iemand. Zonder nadenken floepte “Santa Claus” uit mijn mond. Hoe dom toch van mij. Hilariteit alom. “In Amerika kennen ze Sinterklaas niet!”. Ze hadden natuurlijk gelijk. Verdomme toch.

maandag 3 maart 2008

Een zaterdagmiddag in 't park

Machelen. Als tiener heb ik vele uren in het park van Machelen doorgebracht. Zonder schroom durf ik te stellen dat de Decubbers er voor gezorgd hebben dat er een tennisclub is gekomen. In de beginperiode was er één terrein en een gebouw van enkele vierkante meter groot. Mensen kwamen er hun uurtje tennissen en verdwenen dan weer. Tot de Decubbers lid werden. Voorzien van een verzameling tuinmeubilair en enkele goed gevulde frigoboxen hebben wij er verschillende zaterdagen en zondagen doorgebracht. Algauw werd ons voorbeeld gevolgd: het clubleven was geboren. Vandaag zijn er meerdere terreinen en een cafetaria die het hele jaar geopend is. Tennis heeft me vele mooie momenten bezorgd. Ook enkele minder mooie. Het is één van die momenten die er voor gezorgd heeft dat ik met tennissen gestopt ben. En wat doet een mens dan? Hij begint te lopen.

Lopen dus. De start was rampzalig. Niet te verwonderen wanneer zeventig oude en jonge mannen na amper zeventig meter een scherpe bocht moeten maken en zich door een opening van ocharme één meter moeten wringen. We waren al enkele honderden meters verder toen ik de schade kon opmeten en de achtervolging kon inzetten. En zo waar, ik zag Noël, op een niet onoverbrugbare afstand. Laat nu net Noël de man zijn in wiens buurt ik hoopte te eindigen. En Noël, hij had het in de mot dat ik niet ver achter hem hing. Ik moet toegeven, eerlijkheid siert de man. Achteraf zei hij me: “Jos, toen ik hoorde dat ge niet ver achter mij zat dacht ik bij mezelf: Noël, gij zijt niet goed bezig.” Ik heb het mogen ondervinden. Noël muisde er van onder.

Lopen, een mens ervaart soms rare dingen. Plots begonnen de struiken mij aan te moedigen. Echt waar, er was geen kat, geen mens in de buurt. En toch hoorde ik: “Komaan, Jos”. Ik was zo verbouwereerd dat ik sneller ben gaan lopen.

Lopen, een mens doet soms rare dingen. Zoals mijn madame. Plat op haar buik gaan. In volle koers. Ik stond een heel eind van waar ze haar tuimelperte maakte. Ik vond al dat ze lang weg bleef. “Ze is gevallen, ik heb haar opgeraapt”, zie een dame. En ik dus op zoek. Toen ik haar vond, onder begeleiding van de mensen van het Rode Kruis op weg naar de verpleegpost, was ’t ergste al achter de rug.

Haar crossseizoen was dus twee rondes eerder dan verwacht afgelopen. Ik stop mijn spikes pas volgende week in de kast. Hoewel, die spikes van mij, die beginnen te scheuren. Die twee en halve kilometer in Oostende zullen ze nog wel aankunnen, hoop ik toch.