donderdag 10 november 2011

Ellebogen, handen, kortom de volledige armen

Hoe leert ge nieuwe muziek kennen? Door naar de radio te luisteren en hier en daar dingen op te pikken. Door recensies over albums en concerten te lezen. Op die manier geraakte ik vertrouwd met Elbow. Mijn madame heeft Elbow leren kennen door een filmpje dat een Facebook-vriend op zijn prikbord plaatste.

Pas wanneer een artiest met een levend publiek zijn enthousiasme, zijn gevoelens kan delen, dan heeft die artiest mijn gevoelige snaar geraakt. Sommige artiesten geven grif toe dat ze de pest hebben aan liveoptredens. Dat heb ik lang geleden eens over Prefab Sprout eens gelezen. Andere treden dan wel op maar dan blijkt dat hen dat niet zo goed afgaat. Een mooi voorbeeld was wat mij betreft Tanika Tikaram op Torhout-Werchter 1989. Misschien had ze net die dag een offday. Veel hebben we later over haar niet meer over gehoord.

Twee jaar geleden op Rock Werchter was het wel bingo met Elbow. Hoe die zanger een band smeedde met de massa, dat was straf. Dat er wondermooie muziek gespeeld werd hielp natuurlijk om lied na lied de weide in te palmen. Afgelopen zomer stonden ze terug op het hoofdpodium op de Werchterse wei. Ik had eerlijk gezegd toch wat twijfels. Zou het zo goed kunnen zijn als vorige keer? Zal het overwegend jonge volk die rustige muziek ook kunnen appreciëren? Overduidelijk van wel. Zanger Guy Garvey overbrugde de grote afstand tussen hem en zijn publiek moeiteloos. Hij was zelfs overbezorgd. Na elk nummer vroeg hij hoe het met ons was. Een leukerd die op de eerste rijen stond vond zijn overbezorgd ietwat overdreven en hield een pancarte omhoog met daarop de tekst: “Yes, We are still OK”. De muziek was magistraal, de sfeer op de wei fenomenaal.

Toen deze zomer bekend raakte dat ze naar Vorst Nationaal zouden komen was ik er als de kippen bij om mijn kaartjes te bestellen. Waar is de tijd dat ik naar Brussel moest gaan om daar in een platenwinkel mijn tickets te kopen. Mijn kaartjes voor Elbow heb ik vanuit Frankrijk besteld dank zij het wereldwijde web. Lang leve de technologische vooruitgang.

Afgelopen zaterdag was het zo ver. Mijn madame en ik kwamen in Vorst aan net toen de deuren opengingen. Waar ik normaal gezien liever staand een optreden bijwoon vond ik het een goed idee om Elbow zittend mee te maken. Vanop de twee rij hadden wij een perfect zicht op het parterre en het podium. Het viel me op dat velen eerder de stoeltjes op zochten. De gemiddelde leeftijd was inderdaad een stuk hoger dan op een fesitvalweide. Ik heb altijd een beetje schrik voor de beleving van een iets ouder publiek. Gaan deze mensen zich laten gaan, gaan ze opgaan in de sfeer in de muziek? Mijn vrees was onterecht. Het was een fantastische avond. De muziek, de sfeer, het was iets uniek. De klank was onverwacht uitstekend. Vorst Nationaal heeft wat dat betreft niet de beste reputatie. Maar waar ik in Wechter de strijkers amper kon horen bleek nu pas hun toegevoegde waarde aan de muziek. Het was loepzuiver. Fantastisch ook hoe tijdens de heel rustige nummers de zaal muisstil was en pas in een luid applaus losbarstte toen de laatste noot helemaal uitgestorven was. En dan die dekselse Guy Garvey. Na elke nummer onderhield hij ons met een korte babbel. Nu ook weer vroeg hij ons regelmatig of alles met ons goed ging. Vost Nationaal leek een gezellige kroeg.

Af en toe had Guy wel een hoog Regi gehalte (waar zijn die handjes?) en ook Koen Wauters leek niet veraf (verschillende keren werd er met de armen heen en weer gezwaaid). U vraagt zich af hoe ik weet wat Regi en Koen hun publiek laten doen? Wel, ik ben niet te beroerd om toe te geven dat ik Milk Inc en Clouseau bezig gezien heb. En van éne Marco Borsato heb ik ook al een paar optredens meegemaakt. Maar zo een intieme sfeer creëren als die mannen van Elbow dat kunnen, dat heb ik nog niet veel meegemaakt.

maandag 10 oktober 2011

Wanneer geest en lichaam elkaar niet verstaan

Mijn madame en ik hebben een probleem. Nu ja, we hebben er wel meerdere. Maar er is er maar één dat ik met jullie wil delen. Wij willen allebei te veel. Meer dan ons lichaam aan kan. Ik wil persé bewijzen dat ik een 1000 meter in minder dan drie minuten kan lopen, mijn madame wil de wereld laten zien dat zij een marathon kan lopen in minder dan 4 uur 30 minuten. We hebben moeten ondervinden dat ons lichaam ons hierin niet wil volgen. Ik lig al een heel seizoen in de lappenmand. Mijn madame heeft gisteren haar marathon na dertig kilometer moeten stopzetten.

We waren nochtans goed voorbereid. Mijn madame had de kilometers in de benen. Wij (mijn dochters en mezelf) hadden ons parcours uitgestippeld opdat we haar zo veel als mogelijk zouden kunnen zien. Een eerste keer na de 1ste kilometer, dan aan de 12de kilometer, vervolgens aan de 23ste kilometer. Daar zou de jongste dochter dan naar het 28 kilometerpunt gaan om vandaar tot de 39ste kilometer mee te lopen. Mijn oudste dochter en ik zouden haar daar dan oppikken om dan naar de aankomst te stappen. Het weer zat ook mee. Daar waar zaterdag de regen met bakken uit de lucht viel, daar waar een week eerder de temperatuur vlotjes boven de twintig graden ging (vraag het maar aan diegenen die in Brussel hun marathon gelopen hebben)... , gisteren waren de weersomstandigheden veel gunstiger. De opdracht voor mijn madame was duidelijk: de gele ballonnen volgen, zij zouden haar naar de gewenste eindtijd brengen.

Aan de 12de kilometer liep ze een twintigtal meter achter haar hazen. Niets aan de hand, volledig op schema. Alhoewel ik haar glimlach toch eerder geforceerd vond. Haar trainster pikt in en zal haar tot kilometer 22 volgen. Wij verplaatsen ondertussen naar kilometer 23. Na de doorkomst aan de 22ste kilometer worden op de hoogte gebracht door de trainster: het gat met de balonnen is iets groter geworden maar ze loopt nog steeds op schema (de ballonnen lopen iets te snel). Mijn madame klaagt wel over haar hamstring.

Op de plaats waar wij haar opwachten loopt ze zo’n tweehonderd meter achter de ballonnen. Ze ziet er goed uit, ze loopt vlot maar ze klaagt. Die hamstring doet pijn. We praten op haar in, ze vervolgt haar weg. We nemen afscheid van onze dochter die naar het 28 kilometerpunt gaat en ons vanaf nu via gsm op de hoogte zal houden. Wij trekken naar de 39ste kilometer.

“Ben bij mama, ze denkt niet dat ze dit kan volhouden”. Wij sturen terug: “Zeg dat ze toch blijft proberen”. Even later stuurt de dochter: “Ze wandelt”. En nog even later: “Ze stopt, ze gaat met een busje terug”. Zij waren toen in de buurt van de 30ste kilometer. De dochter kan niet mee met het busje, zij loopt het parcours verder af tot waar wij haar opwachten. Zij ervaart de sfeer langs het parcours, hoe de mensen haar aanmoedigen (bewonderingsvol voor zó een jong meisje die een marathon loopt. Ze moesten eens weten). Ondertussen zit mijn madame ergens op ons te wachten. Waar precies, daar hadden wij geen idee van. Noch de signaalgevers, noch de mensen van de hulpdiensten, noch de mensen aan de infostand in het gebouw waar de nummers afgehaald werden, konden me zeggen waar de pendelbusjes de afvallers droppen. Een verlossend telefoontje van mijn madame vanuit het Sportcentrum van de Technische Universiteit brengt soelaas.

Tijd voor conclusies. Zoals ik in het begin al vertelde. Onze lichamen laten ons weten dat we het niet meer kunnen. Tot zover het makkelijke deel: vaststellen dat het niet gaat. Nu het moeilijke deel: aanvaarden dat het niet meer gaat. Mijn madame heeft de knop omgedraaid: nooit geen marathon meer. Halve marathons worden haar doel. En ik? Ik zal mijn doelen dan ook maar aanpassen. Weet je wat? Zij en ik, wij gaan de halve marathons onveilig maken. En waarom niet als quartet aan de start verschijnen?

woensdag 21 september 2011

Negen Flandriens op bezoek in Nederlands Limburg

Een weekend boordevol sport. Vrijdagavond er aan begonnen en zondagmiddag er mee gestopt. Voor diegenen die vrezen voor een overdosis sport, meer dan een menselijk lichaam aan kan, er zat een deel passieve sportbeoefening bij.

Met de Memorial Van Damme werd het weekend op een passieve manier ingezet. Alhoewel, door tientallen keren van onze stoel recht te veren werd het ook een redelijke actieve bedoening. Toen we het Koning Boudewijnstadion binnenkwamen viel de aanwezigheid van de club onmiddellijk op. Enthousiaste jongeren verkochten er programmaboekjes. Op de piste werden er, als een soort van voorprogramma, wedstrijden voor de jeugd gehouden. Daarin viel vooral de afwezigheid van onze clubtruitjes op. Daar zal dan wel één of andere strategie, visie achter zitten, denk ik dan bij mezelf.

Zaterdagochtend, om kwart voor zes, een ontiegelijk vroeg uur, knalde de wekker me uit mijn bed. Na een ommetje langs Vilvoorde om mijn broer op te pikken bracht de auto ons naar Nederlands Limburg. In het dorp Epen vervoegden wij er zeven mannen. Negen mannelijke exemplaren die de loopschoenen ruilen voor een fiets, die een duurloop van een uur inwisselen voor een ruim honderd kilometer lange tocht op het parcours van de Amstel Gold Race. Het is het vervolgverhaal op hun exploten van een jaar geleden toen ze de hellingen en kasseien van de Ronde van Vlaanderen hebben leren kennen.

Kasseien waren er deze keer niet bij, en daar waar we niet rouwig om. Regen en wind bleven ook achterwege, wat een verschil met de koude regenvlagen die vorig jaar onze lijven geselden. De uitdaging van zaterdag zat hem in de grens van honderd kilometer die gesloopt moest worden en de vele hellingen die op onze omloop verspreid lagen. Waar de heuvels in de Vlaamse Ardennen meestal kuitenbijters zijn van enkele honderden meters, werden we geconfronteerd met hellingen die vlotjes een paar kilometer lang waren.

Sommige hellingen waren “lopers”. Zo noemen fietsers de makkelijke hellingen, het volstaat om ritme in de pedaalslag te houden. Een beetje respectloos misschien om het woord “loper” te associëren met iets dat niet moeilijk is, zeker in een milieu van lopers. Andere hellingen waren echte martelingen. Enigszins ontgoochelend was de Cauberg. Die lag ongeveer halverwege onze tocht. Wat een verschrikking zou moeten zijn bleek een makkie te zijn.

Het venijn in onze omloop zat hem in de kop en in de staart. Twee kanjers als opwarming: de Gulpenberg en de Kruisberg. Na tachtig kilometer waren de Camerig en het Drielandenpunt ware geselingen. Op die helling naar het drielandenpunt had ik een dip. Ik zag het niet meer zitten en zette voet aan grond. Om dan te beseffen hoe dom mijn manoeuvre was. Tien seconden later zat ik alweer op de fiets en peddelde ik naar de top.

Een overzicht van de hellingen kan je hier bekijken. Ik durf eerlijk te bekennen dat mijn batterijen leeg waren, dat ik blij was dat het achter de rug was. Ik denk ook dat iedereen iet of wat het zelfde gevoel had. Het was genoeg geweest. Des te groter is de voldoening achteraf, we hebben het voor elkaar gekregen, we hebben iets gepresteerd waar we best trots over mogen zijn. Des te groter is ook het respect voor de toppers in het wielrennen, hoe zij tegen zulke hoge snelheden die hellingen oprijden.

Of onze wielhonger gestild is? Integendeel. Er worden nieuwe plannen gesmeed. Luik-Bastenaken-Luik zou wel eens de volgende klassieker kunnen worden. Maar wat hoor ik vandaag? Ook de vrouwen zijn van plan mee te gaan. Vrouwen op een mannenweekend. Lijkt me enorm tegenstrijdig, niet?

zondag 21 augustus 2011

Pokkeweer op Pukkelpop

Of ik zin had om de Foo Fighters te zien op Pukkelpop? Het was een vraag die mijn broer me enkele maanden geleden stelde en waar ik niet lang over moest nadenken. Tuurlijk dat ik zin had. Dave Grohl is één van mijn muzikale helden. Al verschillende keren bezig gezien met zijn Foo Fighters, maar ook als drummer bij de Queens Of The Stone Age en Them Crooked Vultures. En bijna ook als drummer van Nirvana. Ik had een kaartje voor de passage van Nirvana in Vorst Nationaal, in 1994. Kurt Cobain besloot luttele weken voor dat concert een einde aan zijn leven te maken.

De zon scheen in Kiewit, die donderdagvoormiddag. Het was zelfs heel warm. Ik was vergeten zonnecrème mee te nemen en voelde mijn voorhoofd rood worden van de zonnebrand. Het moet de eerste warme dag van deze zomer geweest zijn, dus klagen dat het nu te warm was, dat zou misplaatst zijn. We hebben Eliiza Doolittle en Noah And The Whale gezien. Het waren best amusante optredens maar eigenlijk beschouwde ik ze als een soort voorprogramma.

Het was iets na vieren toen de eerste wolken begonnen over te drijven. Je voelde de temperatuur al een beetje zakken, een flauw windje waaide over het festivalterrein. Er was een kans op onweer voorspeld. Ik zag hier en daar mensen naar de hemel kijken, licht verontrust. Ik moet bekennen dat ik één van hen was. Een regenvlaag valt best te verteren, donder en bliksem in open lucht is al wat minder aangenaam om mee te maken. De wolken dreven over, een opklaring volgde.

We maakten ons klaar om Skunk Anansie te zien. Zij stonden om half zes geprogrammeerd op het hoofdpodium. Skunk Anansie zijn ook al oudgedienden. Voor veertigers als mijn broer en ik, was het een aangename herontdekking van de vele goede nummers die zij in hun carrière gemaakt hebben. De sfeer zat er goed in. Er werd gezongen en gesprongen, handen gingen in de lucht. Dat er een paar regendruppels vielen, dat kon de pret niet drukken. Dat de regen alsmaar harder en harden begon neer te vallen deerde niemand, het feestje werd er alleen maar groter door. Dat achter ons een pekzwarte lucht hing die dreigend onze richting uitkwam, dat zagen we wel, maar wat kan je daar op dat moment aan doen? Niet veel. Het ondergaan en wachten tot de donkere wolken voorbij zijn.

Maar plots verandert alles. Afgerukte bladeren, kleine twijgen vliegen door de lucht. Hagelbollen met en diameter van een paar centimeter knallen tegen onze lijven. We proberen ons zo klein mogelijk te maken, gehurkt met de rug naar de richting waar de hagel vandaan komt, de rugzak in de nek om ons hoofd te beschermen. Dan besef ik dat er enkele meters achter ons een hekken staat. Ik kijk om en zie mensen gehurkt dekking zoeken achter dat hekken. Als soldaten die een kogelregen trachten te ontwijken lopen mijn broer en ik naar dat hekken en maken ons terug zo klein als mogelijk. Hoe lang we daar gezeten hebben weet ik niet. Ik heb gedurende die tijd alleen naar de grond gekeken, wachtend tot de storm uitgeraasd was.

Ondertussen ben ik doornat, de kans dat de kleren in mijn rugzak droog gebleven zijn is zo goed als onbestaande. Maar het is gelukkig gestopt met stormen en we staan terug recht. Hier en daar staan een groepje mensen. “Waar is dat feestje, hier is dat feestje” wordt er gezongen. Op het eerste gezicht was er inderdaad niet veel aan de hand. De wei stond blank, inderdaad. Maar natte voeten hadden we toch al. Maar dan beginnen we rond te kijken.

Links van het hoofdpodium zien we dat een stelling met daaraan een spandoek van Humo omgekanteld is. Rechts van het podium staat een soortgelijke stelling nog recht. Maar het is alsof er met machinegeweren naar dat spandoek geschoten werd. De hagelstenen hebben dat doek door doorboord. We draaien ons om en zien een grote tak op een stand van Proximus liggen. Mijn broer en ik blijven nog enkele minuten staan op de plek waar we daarnet nog aan het dansen en springen waren. Het is stil geworden. Geen muziek, geen joelende mensen. Niets meer. We verlaten het hoofdpodium, moeten langs die Proximus stand passeren en zien dat een boom met een stam van wel één meter breed afgeknapt is en op die tent is gevallen is. Hier moeten gewonden gevallen zijn. We stappen verder en zien dat een concerttent ingestort is. Het dringt tot ons door dat wat er gebeurd is heel ernstig is, dat hier wel eens doden kunnen gevallen zijn.

Als ze thuis op het nieuws horen van wat er op Pukkelpop gebeurd is, dan moeten we ze zo snel mogelijk laten weten dat er met ons niets aan de hand is. Dat klinkt eenvoudig maar dat blijkt het niet te zijn. Verschillende pogingen om te bellen of te sms’en mislukken. Bovendien krijgt mijn gsm last van een te veel aan nattigheid. Net voor hij het volledig laat afweten lukt het me een sms te sturen. Maar wanneer zal die toekomen? Mijn broer zijn gsm lijkt net iets betrouwbaarder. Na verschillende pogingen krijg ik mijn oudste dochter aan de lijn. Zij had al ondertussen via het internet van de ramp vernomen, had ondertussen al naar mij berichten gestuurd om te weten hoe het was. Ik kan haar geruststellen. Op het moment dat ik haar aan de lijn heb vertellen er mensen rondom ons dat er twee doden gevallen zijn.

“We are having a short break” valt er te lezen op de beeldschermen op de wei. Dat er vanavond nog één muzieknoot te horen zal zijn lijkt uitgesloten. Toch blijven wij nog ruim anderhalf uur op het terrein. Een beetje als geslagen honden, een beetje verweesd. Uiteindelijk beslissen we naar huis te gaan. Op weg naar de uitgang zien we dat er nog andere constructies het begeven hebben. De grond ligt bezaaid met takken.

Eens buiten het festivalterrein zien we hier en daar ouders opduiken die op zoek zijn naar nieuws. We worden aangeklampt door een vader die zijn zoon zoekt. Vader was ook op het festivalterrein. Zijn gsm doet het niet meer, hij vraagt of wij bereik hebben. Het lukt hem om met de gsm van mijn broer zijn vrouw te bereiken: “Priscilla, als gij hem te pakken krijgt, vraagt waar hij zit, vraag hem daar te blijven. Ik kom hem dan halen”. De man bedankt mijn broer omdat hij zijn gsm mocht gebruiken en trekt verder, op zoek naar zijn zoon.

Op weg naar huis horen we op de radio dat er inderdaad doden gevallen zijn. We laten het thuisfront weten dat we op komst zijn. Iets na tienen ben ik thuis en wordt ik opgewacht door mijn drie vrouwen. Via tv, facebook en twitter hebben zij de gebeurtenissen gevolgd. Ik vertel hen mijn versie.

We zijn nu een paar dagen verder. Mijn gsm is terug droog en doet het weer. Dit is geen troost. De beelden die op het internet circuleren zijn hallucinant. Op een goede 75 meter van waar wij schuilden, zijn twee doden gevallen. Of de organisatie mijn ticket terug betaalt interesseert mij niet. De Foo Fighters, zij zullen ooit nog wel eens terugkeren. Die vijf mensen niet meer. Telkens als ik in openlucht een concert bijwoon zal ik naar de hemel staren en aan voorbije donderdag moeten denken.

woensdag 1 juni 2011

De 20 kilometer door Brussel

Het bezoek aan Brussel op de laatste zondag van de maand mei is een traditie geworden. De hoeveelste keer dat ik er gisteren ook weer was weet ik niet meer. Vroeger als actieve deelnemer, de laatste jaren als passieve supporter, mijn madame heeft mijn plaats in het peloton overgenomen. Nu ja, zo passief is het supporteren ook niet.

Het begint met het zoeken naar een parkeerplaats. Dit jaar waren we vroeg vertrokken, om half één waren we al in de buurt van het Jubelpark. Het begeerde parkeerplaatsje werd snel gevonden. De twee uren die nog resten tot één kanonschot de dertigduizend koppen tellende massa in beweging zal brengen hebben we in twee gedeeld. Eerst hebben we een rustig plekje in het Jubelpark opgezocht. Samen op een bankje, genietend van een zonnetje wiens warmte getemperd werd door een aangenaam, verfrissend windje. Naarmate de tijd vorderde werden we gewaar dat die zon alsmaar meer warmte afgaf.

Een uur voor de start zijn we elk onze eigen weg gegaan. Mijn madame trok het luchtvaartmuseum in om er de laatste sanitaire verplichtingen te volbrengen. Het is als vrouw niet evident om lange rijen wachtenden te vermijden. Een aandachtspunt voor de organisatie waar ze, zo heb ik me laten wijsmaken, iets kunnen leren van de organisatoren van de Antwerp Ten Miles. Nog snel herhaalden we onze afspraak. Als we elkaar zouden zien aan de tiende kilometer, dan zal zij mij teken doen wanneer ze op schema zit (duim omhoog) of niet op schema zit (duim omlaag). Het streefdoel was onder de twee uur blijven. Ik zocht mijn fiets op want het plan was dus om mijn madame na twee, vier en tien kilometer op te wachten. Ik zou haar dan gedurende vijf kilometer proberen te volgen om me dan naar de aankomst te haasten.

Het Paleizenplein was mijn eerste halte. Ik was er ruim op tijd zodat ik de te volgen weg naar mijn volgende stop kon verkennen. Dat was op de Louizalaan. Terug aangekomen aan het koninklijk paleis voelde ik dat de zon nog harder de temperatuur in de hoogte aan het jagen was. Ocharme die lopers. Maar mijn lijdensweg zou nu ook beginnen.

Ik zie de eerste atleten het Paleizenplein op lopen. Spoedig wordt dat plein overspoeld met lopers. Wat ik vreesde zal ook gebeuren. De kans dat ik mijn madame in deze tsunami zal terugvinden is heel erg klein. Misschien zelf onbestaande. Uiteindelijk beslis ik naar de Louizalaan te fietsen. Daar ook is het onbegonnen werk. Ik zie een ononderbroken breed lint van mensen een tunnel in lopen. Is mijn madame al gepasseerd of niet? Hop dan naar het tien-kilometer punt.

De brede, kilometers lange Franklin Rooseveltlaan. Zal het hier lukken ze te zien? Mijn ogen trachten elke loper op te nemen. Tureluurs werd ik er van. Plots hoor ik haar mijn naam roepen. Ik kijk in de richting van waar het geluid komt en zie haar lopen, aan de overkant van de weg waar ze een strook schaduw had opgezocht. Verstandig van haar, is wat me in mijn gedachten schiet. Dan zie ik haar het afgesproken teken geven. Niet één duim, maar twee duimen. En ze wezen naar beneden. Zo, dat weten we dan ook. Dat ziet er niet goed uit. Tijd om me aan mijn tweede afspraak te houden: de dochters thuis op de hoogte houden. Tegen de tijd dat mijn sms verzonden was, was ik natuurlijk mijn madame alweer kwijt geraakt. Ik spring op mijn fiets en probeer haar terug in te halen. Uiteindelijk merk ik ze terug op. Om ze dan weer even snel weer kwijt te geraken. Ik had ondertussen de twaalfde kilometer bereikt en besloot dat dit geen zin meer had. Er zat maar één ding op: naar de aankomst fietsen en haar daar op te wachten.

Daar stond ik dan, aan de aankomst, op de plek waar we hadden afgesproken. Opnieuw zie ik honderden en honderden mensen passeren. Ik had geen idee waar zij ergens kon zijn. Is ze nog op weg? Is ze al aangekomen? Ik hoor verschillende keren de sirene van een ambulance. Ligt ze daarin? Het is bang afwachten. Plots tikt iemand op mijn schouder. Het is mijn madame. Oef. Fysiek ziet ze er goed uit, hoe is het mentaal met haar gesteld? Redelijk goed. De beoogde eindtijd werd bijlange niet gehaald, negen minuten langer dan verhoopt. Dat is veel minder erg om dragen dan de drieëntwintig seconden die ze vorig jaar te kort kwam om beneden de twee uur te blijven. Onmiddellijk zocht en vond ze redenen waarom het dit jaar niet goed ging: de warmte, vorig jaar veel vroeger begonnen met de voorbereiding in functie van de halve marathon in de Champagnestreek (dus meer kilometers in de benen), drukke periode op het werk.

Zowel voor de loper als voor de supporter heeft de 20 km door Brussel niet gebracht waar ze op gehoopt hadden. En in plaats van “foert” te zeggen, in plaats van “nooit meer de 20 door Brussel” te zeggen, zeggen wij: “tot volgend jaar”. Mijn madame om toch nog eens te proberen onder die twee uur te geraken. Ik als trouwe supporter die in het vervolg zijn fietske wel thuis zal laten. En wie weet staat er volgend jaar één van de dochters aan de start. Want iedereen die iets of wat aan lopen doet moet die lastige twintig kilometers toch eens meegemaakt hebben.

vrijdag 22 april 2011

Het PDB-team gaat op stage

Het is elk jaar opnieuw uitkijken naar de paasvakantie. Het weer wordt beter, de kinderen genieten van een welverdiende vakantie en het PDB-team gaat op stage. Een week van mentale ontspanning en fysieke inspanning. Een week waar jong en minder jong samenleeft. Een week die, en dat was dit jaar niet anders, veel te snel voorbij was.

De verblijfplaats ademde sport. Een grote parkeerplaats waarrond een hotel en een heus sportpark aangelegd is. Voetbalvelden, tennisterreinen, een rugbyveld, hockeyvelden, een zwembad, en ga zo maar verder. O ja, een atletiekpiste lag er ook. En diegene die dat ontworpen heeft moet een heel creatieve geest geweest zijn want al die sportvelden werden samengesmolten tot een golfterrein. Je slaat je balletjes vanaf een weggetje die de hockeyvelden met de tennisterreinen verbindt, je balletje suist over een rugbyterrein en komt op de green terecht net buiten dat rugbyveld. Met een beetje geluk heb je je balletje niet in een bunker gedropt want die liggen ook op strategische plaatsen, her en der verspreid.

Voor alle duidelijkheid, we verbleven net over de grens, in Valkenswaard. Of we in ons land zo’n sportinfrastructuur vinden? Natuurlijk. Maar je zal hier iets langer moeten zoeken. Een Bloso-domein zal al aardig in de buurt komen. In mijn jonge jaren ben ik lid geweest van de sportkring van de luchtmacht. Aan sportinfrastructuur ontbrak het daar ook niet. Maar op gemeentelijk niveau zich ik hier een chaos van sportvelden terwijl onze noorderburen alles centraliseren.

Het was dan ook niet te verwonderen dat vele sportploegen hetzelfde hotel als ons uitgekozen hadden. Drie meisjesteams van een school uit Manchester die deelnamen aan een hockeytoernooi, een team van synschroonzwemsters en de dames van het Nederlands nationale rugbyteam. Ja, allemaal sporters van het vrouwelijke geslacht. De enkele mannen met sportieve bedoelingen waren diegene die in ons hotel afgesproken hadden om van daaruit naar het naburige Eindhoven de wedstrijd tussen PSV en Benfica te gaan bijwonen. Passieve sportbeoefening, heet dat dan.

Allesbehalve passief ging het er bij ons aan toe. De eerste trainingsdag was niet van de poes. Stel dat ze je laten kiezen: ofwel loop je een 800 aan eenzelfde tempo, ofwel loop je een 800 waarin de eerste 400 en de laatste 200 snel moeten gelopen worden. Die tussenliggende 200 meter mogen trager gelopen worden. Wat zou jij kiezen? Dat laatste toch? Awel, wij hebben dat laatste vijf keer mogen doen. En neem het van me aan, dat was loodzwaar. Na die 200 meter “relatieve” rust, die benen weer in gang trekken voor een snellere 200 meter, dat is pijnlijk. Die dag hebben we trouwens afgesloten met een duurloopje die twee uur geduurd heeft.

De volgende dagen werd een stevige intervaltraining gecombineerd met rustig duurloopje en/of een zwempartijtje. Tussen de sportieve activiteiten werd op tijd en stond voor ontspanning gezorgd door één of ander spel te spelen. Sommigen waren onvermoeibaar en gingen nog een partijtje voetballen. De iets ouderen onder ons voegden nog een wandeling van ongeveer tien kilometer aan het programma toe.

Die combinatie van jong en minder jong is voor mij een reden om deze sport blijven te beoefenen. Zij motiveren mij, en ik hoop dat ik ze motiveer. Zoals elk jaar is het hoogtepunt van de stage de dag van de test. Al naargelang je specialiteit loop je drie keer een 300, twee keer een 700 of één keer een 1000. Toen ik aan mijn tweede 700 bezig was, ik diende als tempomaker, verwachtte ik op elk moment opgepeuzeld worden door de jeugd. Dat gebeurde niet, ik bleef ze voor. Direct na de aankomst zei Bo, die vlak na mij eindigde: “goed gelopen, Jos”. Dat zijn drie woorden, maar die deden enorm veel deugd.

Ik heb deze week veel jongeren zien open bloeien, jongens en meisjes die blaken van vertrouwen, zich goed in hun vel voelen. Moest ik geld hebben, ik zou dit team sponsoren. De atleten voorzien van een trainingspak, loopuitrusting, alles wat hen bindt om nog beter te presteren. Helaas, ik heb geen centen. Maar eventuele weldoeners die zich geroepen voelen, ik garandeer jullie zichtbaarheid, de namen van jullie producten zullen gezien worden. Als je ziet met hoevelen we dit weekend aan de provinciale kampioenschappen gaan deelnemen. Ik ben er zeker van, we zouden opvallen.

zondag 20 maart 2011

Verleden en heden

Ik werd deze week enkele keren naar het verleden gekatapulteerd. Begin deze week bevond ik mij in het jaar 1971. Ik zat aan de keukentafel. Mijn moeder was aardappelen aan het schillen. De ene na de andere schil viel op enkele vellen krantenpapier. De krant lezen zat er toen nog niet in. Ik moest nog zes worden, vrij van zorgen, één grote brok onwetendheid. Toch kon ik mijn ogen van die krantenpagina’s niet afwenden. Die foto’s die ik toen zag, kan ik me vandaag nog voor de geest halen, ze zijn onuitwisbaar in mijn geheugen opgeslagen. Ik zag een wielrenner op het asfalt liggen. Niet zo maar een wielrenner, hij had de regenboogtrui om. Een bloedstraal zocht zijn weg uit zijn mond. Ik herinner me een Citroen DS, een Mercedes. Die wielrenner heette Jean-Pierre Monseré.

Gisteren zweefde ik door verschillende decennia muziekgeschiedenis. Mijn buurman werd, net als ik, door het goede weer zijn tuin in gelokt. Muziek verlicht de arbeid, moet hij gedacht hebben want hij had er zijn radio bij gehaald. Bonnie Tyler had over haar hartzeer, volgens The Beach Boys kan alleen God het weten, Olivia Newton John smeekte om dat beetje meer liefde en Michael Jackson had het over zijn Billie Jean. Onze landgenoten The Machines vroegen om niet zo wreed te zijn. En inderdaad, op deze zonnige zaterdagmiddag was dit muzikale overzicht welgekomen.

Terug naar het heden. Foto’s in de kranten zijn niet langer zwart-wit. Naast kranten, radio en televisie is het internet een belangrijke vorm van informatievergaring geworden. Gsm en opnieuw internet hebben voor nieuwe communicatiemogelijkheden gezorgd.

Die laatste twee technologieën hebben de grote massa enorm veel zeggenschap gegeven. De sms’ende menigte beslist wie de beste kok is, wie het best kan dansen, wie ons nieuwe idool wordt. Menig leider met dictatoriale neigingen wordt het vuur aan de schenen gelegd in blogs, door facebookgroepen en tweets. Op forums geven voetbalsupporters hun mening over de trainer, over hun bestuur en welke spelers zij zouden opstellen. Op websites van kranten wordt druk gediscussieerd over de politieke impasse in ons land. Ieder kan zijn mening kwijt, elk doet dat op zijn eigen manier, heeft zijn eigen stijl. Oneindig interessant, als je het mij vraagt.

zondag 6 maart 2011

De korte pijn

“Ik ga mij doodlopen”. Dat is wat ik mijn trainer antwoordde toen hij peilde naar mijn ambities. Ik kon vandaag kiezen tussen drie kilometer of negen kilometer. Een snelle dood of een lange lijdensweg. Ik koos dus voor het eerste. Een korte cross loop ik normaal gezien maar één keer op een jaar, tijdens de hoogmis van het veldloopseizoen, het Belgische kampioenschap. Vandaag, één week voor de nationale titelstrijd, kreeg ik de kans al wat te proefdraaien. Een korte cross lopen is eigenlijk heel eenvoudig. Je start, je loopt zo hard je kunt, je komt aan. Je zorgen maken over hoe je best je krachten doseert is niet nodig. Daar heb je de tijd niet voor. En wat is er beter, als je je opgefokt voelt, dan een korte cross te lopen? Niets. Het is het ultieme geneesmiddel om de opgestapelde energie, de lava in het lijf te laten uitbarsten.

Dat er niet van start tot finish gevlamd zou kunnen worden was op voorhand al geweten. Daar leent de omloop in het Opwijkse Hof ten Hemelrijk zich niet voor. Neen, de parcoursbouwer heeft overduidelijk een gulle sponsor in plastieken linten. Bestaat er een wereldrecord voor het meeste aantal bochten op een kleine oppervlakte? Nog niet? Bij dezen is de wereldrecordhouder gekend. Ach, die bochten vielen nog mee. Bij het uitkomen van de draai terug optrekken, vol op het gaspedaal, de adrenaline laten werken. Wat ik niet verwacht had was de sompige ondergrond. Niet dat er zo veel stroken waren die er onder te lijden hadden. Maar elke lopende meter modder was er toch eentje te veel. Het slijk was voor mij nog een grotere tempobreker dan de vele bochten.

Diep in de eerste van de twee ronden die moesten gelopen worden, zag ik niet zo gek veel voor mij enkele concurrenten lopen die ik dit jaar nog niet van dichtbij gezien had. Goed bezig, dacht ik. Helaas, niet veel later zag ik ze het hazenpad kiezen. Ik had de indruk dat ik van de lopers achter mij niet veel meer hoefde te vrezen. Voor mij liep nog een withemd, op de rug bekeken leek het mij nog een erg jonge atleet, die me te pakken leek. Dat was ook de supporters niet ontgaan. Hun aanmoedigingen brachten mij op en over de jongeman, net voor dat stuk in de omloop met de vele bochten. Maar de jonge snaak begaf niet. Hij vond zijn tweede adem en nam terug over. Ik was in die lussen tureluut gedraaid en moest zelf aan de supporters vragen of die bocht die ik net genomen had de allerlaatste was. Dat bleek zo te zijn, de sprint kon ingezet worden. Maar de youngster was te rap voor mij. Na de aankomst hebben we de handen geschud. Het orgelpunt van een sportieve strijd. Google heeft me vanavond geleerd dat die man eenentwintig jaar is en vorige zomer een vierhonderd in minder dan een minuut gelopen heeft. Over een achthonderd heeft hij twee minuten tien seconden gedaan. Ik wil direct tekenen voor zulke tijden.

woensdag 9 februari 2011

Grote Miserie

Het veldloopseizoen loopt op zijn laatste benen. Het wordt stilletjes aan tijd om kampioenen te benoemen. Zondag werden we in Lennik verwacht alwaar de provinciale titels konden verdiend worden. Weer eens in Lennik.

De glooiende weide die ons onder de voeten geschoven werd is nu ook niet bepaald mijn geliefkoosde habitat. Maar ja, wie bepaalt waar een kampioenschap gelopen wordt? Is dat het Provinciale Comité? Is dat de Vlaamse Atletiekliga? Wordt de organisatie toegewezen aan de club die de meeste centen op tafel legt? Ik heb er geen flauw benul van. En om eerlijk te zijn, ik hoef dat ook niet te weten. Ik ben die gek die op om het even welke omloop loopt. Ik mag me nog gelukkig prijzen. Dat het niet voor iedereen evident is om aan atletiek te doen heb ik vandaag gelezen op een blog.

En daar stond ik dan, kou te lijden aan die startlijn. Alles behalve gefocust op die bijna zeven kilometer die me te wachten stond. Vijftig meter verder was de koers al gedaan. Ingesloten, geen uitkomen aan. Ik zag mijn concurrenten weglopen. Ik hoorde de trainer nog roepen dat ik nog alle tijd had om het gat te dichten. De eerste ronde probeerde ik inderdaad mijn achterstand goed te maken, en dat lukte. Maar tijdens de tweede ronde brak de veer. Geen macht in de benen, geen zin in het hoofd. Tijdens die zeldzame vlakke strook probeerde ik het tempo de hoogte in te jagen om er dan telkens weer de brui aan te geven. Opgeven? Neen, dat doe ik niet. Alleen al door de vele aanmoedigingen die ik van de zijlijn mocht ontvangen. En ja, ik weet dat mijn mimiek, de lichaamstaal waarmee ik de supporters liet weten dat het me niet afging, niet bepaald voorbeeldig was. Mea culpa, mea maxima culpa.

Tot ziens, vrienden uit het Pajottenland. Ik hou niet van jullie omloop. Maar toch zal ik er, bij leven en welzijn, volgend jaar terug bij zijn.

zondag 16 januari 2011

Pikuren die deugd doen

Veel loopplezier was er nog niet bij, de voorbije maanden. Eerst een blessure, dan die winterse toestanden en wanneer de paden en wegen er opnieuw beloopbaar bij liggen, krijg ik het griepvirus op bezoek. Een mens zou er depri van worden.

Maar zaterdagavond kreeg ik een injectie die me van al die kwaaltjes zal verlossen. Neen, een dokter of verpleegster kwam er niet aan te pas. De golf van positieve energie die door mijn lijf stroomde werd veroorzaakt door een hoop letters en cijfers die ik las. De letters vormden namen van enkele team-genoten, de cijfers vertelde me hoe snel ze gelopen hadden. Ik beeldde me in hoe ze die rondjes van tweehonderd meter liepen, hoe ze stik kapot de eindmeet bereikten. Hoe ze nog minutenlang moesten nahijgen, bekomen van de inspanning. Die kick, die beleving wil ik zelf ervaren.

De training van zondagochtend was de eerste aanzet. Het hoofd zat nog vol, de benen voelden loodzwaar aan maar ik was tevreden. Hop naar de volgende trainingen en wedstrijden.