maandag 21 december 2009

Ongeletterd

Ik durf hier al wel eens iets neer te schrijven. En ondertussen weet ik dat, in die anderhalve zin die ik nu ingetypt heb, er onnoemelijk veel fouten kunnen staan. Dat is de conclusie van mijn groot dictee der Nederlandse taal.

Mijn zwakke punt blijkt het aaneenschrijven van woorden te zijn. Vooral wanneer dat dan wel en soms ook niet moet. Of het ten slotte dan wel tenslotte moet zijn, daar kan de spellchecker van mijn tekstverwerker mij nog niet bij helpen, want beide kunnen. Het hangt van de context af. Soms is dat dictee een voor-de-gek-houderij, al die valstrikken met die koppeltekens, die woorden die uit het Engels of Frans afkomstig zijn. Het werd op den duur gênant. En dat ze in Holland spreken over Bommelskonten maar dat ik dat ken als Bommerskonte maakt het er niet makkelijker op.

De leerkracht Nederlands die ik tijdens mijn laatste jaren op de middelbare school gehad heb, kan het veel beter dan ik. Dat mag ik toch veronderstellen want hij zat in de jury. Hij had me toen maar wat meer van onze taal bijgebracht. Ik hoop alvast dat de kerstman het Groene Boekje voor me onder de kerstboom komt leggen.

Hoeveel fouten ik had? Meer dan het gemiddelde en iets minder dan mijn leeftijd.

maandag 14 december 2009

“Godmiljaar, ik haat crossen”

Vorige week op een weiland, gisteren op een renbaan. De biotoop van de crosser kan blijkbaar vergeleken worden met die van koeien en paarden. Niet dat het me stoort, integendeel. Het is een harde soort, die crossers. Gekleed in een korte broek, met ontblote armen, de longen die vol koude lucht gevuld worden. Amper enkele graden boven het vriespunt. Die eerste kou, dat is toch altijd een beetje wennen.

Mijn tactiek was niet dezelfde als vorige week. Deze keer wou ik niet teveel krachten verspillen in het wedstrijdbegin. Ik wou “groeien” tijdens de koers. Halverwege de eerste ronde lag ik niet zo ver achter Dirk en Erik. Dat was bemoedigend. Maar toen gebeurde er iets raar. Een man van Roba stoof me voorbij en ging net voor mij in het groepje zijn plaats zoeken. Het was alsof die man mij wou laten weten: “Hela, hier ben ik”. “Mmm”, dacht ik, even testen. Ik demarreerde, een tiental meter volstond om enkele concurrenten voor bij te steken. Maar het duurde niet lang of wie was daar? Inderdaad, de Roba-man nestelde zich terug voor mij. We naderden het einde van de eerste ronde toen ik terug versnelde. Er was geen houden aan, hij was daar terug. En ik ging mij de eerste ronde koest houden. Mijn plannetje lag al na één ronde in duigen. De man van Roba zag ik een voorsprong nemen van een goede tien meter.

De tweede ronde was net zoals vorige week de ronde waar ik bijgehaald werd. Veel moeite deed ik niet om ze te volgen. Tot op het einde van de tweede ronde iemand van de Looise atletiekvereniging mij voorbij ging. Ik haakte mijn wagen vast aan de zijne. Het bleek de ideale gangmaker. Hij bracht ons dichter bij een groepje voor ons. Maar de bochten begonnen me opnieuw parten te spelen. Na elke draai moest ik een paar meter laten, en die moest ik telkens weer goed maken. Tel maar uit, vijf scherpe bochten, drie haakse bochten. Per ronde wel te verstaan. Mijn humeur kon je vergelijken met dat van kabouter Wesley. Nors, kwaad was ik. Ik heb eens goed gevloekt toen ik opnieuw een slechte bocht nam. Gelukkig waren er de aanmoedigingen van de supporters die het leed wat milderden.

De man van Looise had ik ondertussen moeten laten gaan. Maar die man van de organiserende atletiekclub die me op het einde van de koers passeerde werkte als een rode lap op een stier. In die mate zelfs dat ik in een lange sprint nog enkele mannen ingehaald heb, ook die man van Looise. Helaas niet die man van Roba die me in het begin gejend heeft. Hij was gewoonweg beter dan mij.

Tussen de verschillende koersen door werden we op de hoogte gehouden van de prestaties van de crossers op het EK in Dublin. Onze jonge landgenoten hebben het daar voortreffelijk gedaan. Thuisgekomen viel ik bijna van mijn stoel toen ik las dat onze zwemmers, op hun EK, verstek gaven voor de finale. Wie reist er naar Turkije, zwemt er de reeksen, plaatst zich voor de finale maar geeft hiervoor forfait? Onze zwemmers. Die ene koers paste niet in de planning. Of zou de pakkans te groot geweest zijn?

maandag 7 december 2009

Strijkijzers en koeienvlaaien

Sinds burgraaf Philippe de Spoelberch zijn botanische tuinen niet meer ter beschikking stelt van de lokale atletiekverenging om er hun jaarlijkse veldloop te organiseren, moet er uitgeweken worden naar een stuk weiland. Nu al voor het tweede jaar moeten Wespelaarse koeien hun stal in en worden er palen geheid en met linten omgord tot ze een omloop vormen. Wat een verschil, wat een aanpassing. Vroeger werd er gelopen rondom vijvers en standbeelden, nu rondom koeienvlaaien.

Het mag dan wel een heel primitieve manier van crossen zijn, dat wil niet zeggen dat het een makkelijke omloop was. Een brede lange start werd opgevolgd door vele scherpe bochten, een constant draaien en keren. Enkel de laatste honderden meters van de omloop waren bochtenarm, de wind in de rug hielp ons in die strook vooruit. De overvloedige regenval van de laatste dagen had gelukkig niet voor modder gezorgd.

Ik had een plannetje: snel starten, in de slipstream van Dirk geraken, om daarna te zien hoe lang ik het zou uithouden. Zo geschiedde ook, bij de eerste bocht zat ik vlak achter Dirk. Drie bochten later moest ik enkele meters laten. Geen probleem, ik demarreer, passeer ongeveer zeven man en zet mij terug in het spoor van Dirk. Enkele bochten later, terug van ’t zelfde. Door te versnellen hoop ik mijn kloof met Dirk tot een minimum te herleiden. “Mijn concurrenten heb ik ondertussen op een achterstand geplaatst”, dat was wat ik dacht. Vergeet het. “Komaan Jos, komaan Geert, komaan Chris”, riepen de supporters. Twee clubmakkers in mijn spoor dus. Eén van hen broer Chris die voor het eerst in drie jaar nog eens zijn spikes aangedaan had. Dat zag er niet goed uit. Temeer ik na die eerste ronde mijn motor had opgeblazen. Dirk was niet meer te bespeuren. De koers in de koers tussen Geert, Chris en mezelf kon beginnen.

Van de tweede ronde herinner ik me vooral dat de ene na de andere mij passeerde. Telkens trachtte ik in te pikken maar evenveel keer stelde ik vast dat het niet ging. De supporters hoorde ik “Komaan Jos, komaan Geert” roepen. Op de “Komaan Chris” moest ik wachten. Wanneer zou Geert me passeren? Ik zette me opzij, maar Geert kwam niet. Nog niet.

Tijdens de derde ronde ging Geert me voorbij. Nu moest ik wel volgen, buigen maar niet barsten. Ik voelde Chris ook uit de achtergrond dichterbij komen. Op het einde van de derde liep ik net achter Geert, ik keek achterom en zag Chris op amper enkele meters. “Hij mag niet aansluiten”, ging door mijn hoofd. De bel luidde en ik ging Geert voorbij. Ik probeerde mijn snelheid de hoogte in te krijgen, die vele bochten zonder kleerscheuren te nemen. Ik en bochten, het zal nooit een ideale combinatie worden. Ik prentte me in dat die laatste, vlotlopende strook ideaal zou zijn om een grotere kloof te slaan. Dat lukte. Telkens weer verrast het mij dat, hoe vermoeid ik ook ben, die laatste meters “iets” me terug een overdosis energie geeft.

Waar het vorige week echt vlot ging was het gisteren vooral afzien. Vorige week op één minuut van Dirk geëindigd, gisteren op anderhalve minuut. Had clubgenoot Eddy net zoals vorige week bij de “jonge” masters gelopen, hij en ik zouden samen over de aankomststreep gelopen hebben. Vorige week was ik hem voor. Ik heb een atleet van de lokale club moeten voorgaan en dat is hem nog niet teveel keren gelukt. Dan toch te zot gedaan in de eerste ronde? Dat ik geen bochten kan nemen is al lang geen geheim meer. En dat ik sprint zoals een strijkijzer is sinds gisteren ook geweten. Maar ik blijf proberen. Volgende zondag, in Booischot. Ik zal er lopen als een renpaard.