“Zot zijn doet geen zeer”, een spreuk waarvan ik sterke
twijfels had of ze waar is. 130 kilometer fietsen met onderweg enkele heuvels
uit de Ronde Van Vlaanderen om dan richting de wielerbaan van Roubaix te
trekken, maar niet zonder eerst de laatste vier kasseistroken uit de finale van
Paris-Roubaix onder de wielen geschoven te krijgen. Vanuit Roubaix moet het dan terug richting Oudenaarde, de start
–en aankomstplaats, maar nu via de kortst mogelijke weg en gelukkig ook de
meest vlakke weg. Bert, Daan en ikzelf wilden de proef op de som nemen: doet
het zeer?
We zijn nog maar net vetrokken, hooguit drie kilometer, als
ik gewaar word dat ik op mijn velg aan het rijden ben. Lekke band dus. Als dat
de voorbode is van wat deze rit zal brengen, dan ziet het er niet goed uit.
Terwijl wij met vereende krachten het euvel herstellen, rijden de
oud-wielerverdetten voorbij. Roger De Vlaeminck, Dirk Demol, José De Cauwer,
Andrea Tafi en vele anderen beperken zich tot de tocht naar Roubaix, alwaar ze
een welverdiend feestje krijgen als beloning.
Terug, met lucht in de banden, op weg naar de eerste
hindernis van de dag: de Koppenberg. Die ligt er nat en glibberig bij. Het
voorwiel glijdt weg, het achterwiel patineert. Wetende wat ons nog te wachten
staat, zet ik voet aan grond. Nu al een groot deel van de krachten verspillen
heeft geen zijn. Ik zou sowieso toch niet boven geraakt zijn. Daan, hij redt
het wel tot aan de top.
De Hotond had ik tijdens ons mannenweekend van een paar
jaar terug kunnen temmen, net als de Kluisberg. Maar wat is die laatste toch
een verdomd lastige. Tussen Hotond en Kluisberg ligt nog een ander zwart beest
van mij: de Paterberg. Droge ondergrond maar toch geraak ik niet boven (al
fietsend). Daan en Bert doen dat wel.
En dan richting Roubaix. De wind voortdurend in het
nadeel. Daan blijft maar tegen die wind in beuken. Hoeveel kilometers hij de
kop gedaan heeft, het waren er heel veel. Ik zie het even niet meer zitten en
moet mijn kompanen laten gaan. Ze hebben het snel door en matigen hun tempo.
Gelukkig is het eerste bevoorradingspunt niet veraf. Die ligt wel boven de Mont-Saint-Aubert, een kuitenbuiter die we ook terug naar
beneden moeten rijden, en dan pas zie je hoe steil die is. Ondertussen staan er
vijftig kilometer op de teller, Nog vijfendertig te gaan en we zijn in Roubaix.
We zijn verzeild geraakt in een groepje dat er een stevig maar doenbaar tempo
op na houdt. Plots weerklinkt een harde knal. Wie stapt af? Het is Daan. Hij had de groep op sleeptouw
genomen, inderdaad, hij weer. Maar een klapband maakt dat iemand anders dat in
zijn plaats mag doen.
En wij weer weg. En dan uit het niets, we draaien
rechtsaf, liggen ze daar. De stenen van Carrefour de l”Arbre. Nat, beslijkt.
Niet mijn ding dus. Ik probeer mijn weg te zoeken op die bulten maar het is
onbegonnen werk. Ik zet voet aan grond en spring weer op mijn fiets wanneer de
kasseien er droog uit zien. Daverend, hotsend, botsend op mijn fiets zie ik het
dak van het wereldberoemde café-restaurant opduiken. Tot ik een knal hoor. Plat
sta ik niet, ik rij verder tot het einde van de kasseistrook. Blijkt mijn wiel
geblokkeerd te zijn. Een fameuze slag in mijn wiel, stopt hier mijn avontuur?
Gelukkige heeft de organisatie het idee opgevat om aan het einde van de
Carrefour een Shimano-hersteldienst te stallen. Die mannen zorgen er voor dat
een kapotte spaak vervangen wordt en de slag uit mijn wiel gehaald wordt.
De kasseistroken van Gruson en Hem hebben
gelukkig een beter berijdbaar padje aan de zijkant liggen. Hoewel, laveren
tussen keien en scheuren in het asfalt, er zijn hier ook kansen genoeg om mechanische
pech op te lopen. En dan terug beelden die ik herken van op tv. De weg die leidt
naar de wielerbaan. De laatste kasseistrook (die er eigenlijk geen is), dan
rechts afdraaien naar de piste om dan een rondje op de wereldberoemde
wielerbaan te rijden. Vergane glorie, zo ziet ze er uit. Maar eentje waar
wielergeschiedenis is geschreven. De bevoorradingspost helpt ons weer op
krachten komen want er staan ons nog een 45 kilometer te wachten.
Vrij snel na ons vertrek uit Roubaix sluiten we
aan bij een groepje van om en bij de tien man. Waar we op hoopten blijkt waar
te zijn: de wind zit in de rug. Vlotjes tegen 30 km per uur peddel ik mee. Een
ander pelotonnetje steekt ons voorbij. “Als de mannen die bij ons de kop doen, het
in hun gedacht krijgen om hun wiel in die mannen hun wiel te gaan zetten, dan
gaan we wat meemaken”, denk ik bij mezelf. En ja hoor, de snelheid stijgt tot
34 km per uur. En zo gaat de groep, ondertussen een twintig man sterk, richting
de Scheldedijken.
En nog gaat het niet hard genoeg. Ik hang achteraan
de groep en zie mijn meter geregeld het getal 36 tot zelf 38 tonen. Enkelen
haken af, maar ik kan het nog aan. Ik zie Bert en Daan in het midden van de
groep ook nog meetrappen. “Aan dat tempo zullen rap in Oudenaarde zijn”, flitst
het door mijn hoofd. En dan gebeurt waar je voor vreest. Decimeter na decimeter
los ik het wiel van mijn voorganger. “Komaan hé, Jos, ga naar dat wiel” roep ik
mezelf toe. Het lukt niet. Het gat bedraagt al drie, vier meter. Ik schakel een
tandje hoger, pers er nog eens alles uit en zie me terug naderen. En dan zet
Bert zich aan de kant. Zijn wiel sleept. Die pauze kan op geen beter moment
komen. Gelukkig voor mij, iets minder aangenaam voor Bert en Daan.
Er zit niets ander op dan de laatste twintig
kilometer onder ons drieën af te leggen. Het is terug vooral Daan die de kopt
neemt maar nu nemen Bert en ik geregeld over. De teller wijst 32, 33 aan. Het
treintje schrijdt verder, langs de boorden van de Schelde, richting Oudenaarde.
In de verte duiken de torens van de Electrabel centrale in Ruien op. Eens de Schelde
verlaten, volgt nog een vervelend stuk langs glooiende en bochtige wegen. Elke
hindernis, hoe minuscuul ook, wordt moeilijker en moeilijker om nemen.
Terug gekomen in Oudenaarde zegt de fietscomputer
dat we een gemiddelde van 26 gehaald hebben. Dat laatste stuk van Roubaix naar Oudenaarde
zal het gemiddelde gevoelig omhoog gekrikt hebben. Desalniettemin, best
tevreden, ben ik hier mee.
Conclusie: Het was een aangename ervaring. Voor
herhaling vatbaar. En een dikke proficiat voor de organisatie. Aan parkeerplaatsen
was er geen gebrek en dat op een paar honderd meter van het marktplein, waar
het inschrijven enorm vlot ging. Ook aan de bevoorradingsposten was het nooit aanschuiven,
er was van alles voldoende. Daarbovenop een duidelijke bewegwijzering, de
technische bijstand in geval van pech. En vooral, al die medewerkers deden hun
werk met hart en ziel, ik zag dat aan hun ijver, hun inzet, hun glimlach. Mij
zien ze zeker en vast terug op een organisatie van de Vlaamse Wielrijdersbond.
Daan en Bert, Bedankt, om op mij te wachten toen
het iets te snel ging. En neen: zot zijn doet geen zeer.