maandag 25 maart 2013

De Ename Classic


“Daar moet ge toch enorm veel goesting voor hebben”, dacht ik toen ik vanmorgen rond zeven uur in de buurt van het Brusselse Zuidstation iemand zijn weg zag zoeken in het drukke verkeer. De man was op weg naar zijn werk, op zijn koersfiets, de koude wind trotserend. “Tja, veel recht van spreken hebt ge niet”, redeneerde ik verder, “wie was er zo zot om zaterdag in winterse omstandigheden 120 kilometer, ja 120 kilometer op zijn velo te zitten vechten tegen de wind, de hagel, de sneeuw en vooral zichzelf?”.

Nochtans, aan de voorbereiding zal het niet gelegen hebben. Een hele herfst en winter drie keer per week op de fiets allerhande trainingen afwerken. Ik had het nog nooit eerder gedaan. In het kader van een afstudeerwerk wilde ik daar toch de nodige tijd insteken. Het gezin moest hier en daar ook wat offers brengen, de wekker moest af en toe mij uit bed zetten. Maar naarmate de tijd vorderde voelde ik de conditie verbeteren. Tochten van 80 kilometer aan een gemiddelde snelheid van bijna 28 kilometer per uur werden probleemloos afgewerkt. Het gevoel van in vorm te zijn deed enorm deugd. De trainingen, en er waren er hele zware bij, rendeerden. Alles zag er goed uit om samen met trainer Daan, en zijn volgelingen Bert, Mark, Dominique en mezelf de 120km van de Ename Classic te rijden.

De voorlaatste trainingsweek, stokte het bij mij. Geen goed gevoel bij de trainingen op de rollen. De laatste training op de weg werd een fameuze tegenvaller. De wind blies enorm hard die zaterdagochtend. Wind geeft je een duw in de rug, maar is een gesel wanneer die de omgekeerde, verkeerde richting uit blaast. Ik had lang en hard gestreden, om toch maar niet toe te geven, maar uiteindelijk heb ik me moeten gewonnen geven. Bekaf, volledig leeg kwam ik terug thuis. 100 kilometer op de teller, de moraal stond op 0. De laatste trainingsweek hield ik me vooral bezig met rusten en de weervoorspelling in de gaten te houden. En hoe meer de dag van de Ename Classic dichterbij kwam, hoe meer de moed me in de schoenen zonk.

Afgelopen zaterdag, kwart na zes opgestaan. Fiets in de auto geladen. Wat een wind. En kou, kou. Niets aan te doen, op naar Zottegem. Daar alle administratie afgehandeld en wij weg. Na amper 20 kilometer voelde ik dat ik niet veel van mijn benen zou moeten verwachten. Het tempo van Daan en Bert lag te hoog, ik kon maar best mijn eigen tempo zoeken en hopen op beter. Uiteindelijk kwam ik terug in een ritme dat me beter lag, ik begon me beter en beter te voelen. Dat kwam vooral omdat we een lange strook hadden waar de wind in de rug zat. Ik hoopte zelf dat de wind gevallen was, maar een blik naar enkele vlaggenmasten maakte me duidelijk dat dit niet het geval was. Integendeel.

Na 47 km kwam ik aan de eerste bevoorrading. Bert en Daan stonden al vertrekkensklaar, zij hadden de innerlijke mens al versterkt. Net na mij kwamen Mark en Dominique er aan. Samen met dit laatste duo heb ik de tocht verder gezet. De wind ging weer hard tekeer, en in het nadeel deze keer. Hagelbuien teisterden onze aangezichten. Aangekomen aan de tweede bevoorrading, de teller stond op 78 kilometer, begon de hagel te veranderen in sneeuw. Door die korte stop, koelde het lichaam af waardoor zich opnieuw op gang trekken niet zo gemakkelijk ging. Vooral de handen kregen het te verduren van de kou. Er zat maar één ding op om die opnieuw warm te krijgen, harder fietsen.  En dat lukte, tintelende vingers voorspelden dat de kou uit de handen zou verdwijnen. Net op tijd want er volgde een stuk met enkele nijdige hellingen. Kuitenbijters van 8, 12 tot zelfs 18%. En wonderwel verwerkte ik die nog redelijk goed.

De teller begon richting de 100 km te gaan, de wind bleef maar blazen. De kou begon toch zijn tol te eisen. De benen begonnen pijnlijk aan te voelen. Vermoedelijk het nat van de sneeuw die zich door mijn kledij een weg baande naar mijn spieren. Vermoedelijk ook omdat ik te weinig gegeten zal hebben. Met handschoenen de rits van je jasje openen, de verpakking rondom je energiereep losmaken, het is niet evident. Ik besliste dan toch maar om me aan kant te zetten en wat te eten. Die laatste vijftien kilometers waren een marteling. Er bleek geen eind aan te komen. En een bord zien waarop staat: “Nog 18 kilometer tot de aankomst” wanneer je verwachtte nog een goede 5 km te moeten rijden, dat doet ook geen deugd. Gelukkig bleken het er geen 18 maar 10 kilometer te zijn.

Droge kleren aangedaan, verwarming in de auto aangezet en terug naar huis. Vrouwlief had een warm bad voorzien. En dan de zetel in, om er niet meer uit te komen. De fiets staat er nog altijd even smerig bij, deze week krijgt die zijn poetsbeurt, gaat hij binnen voor een groot onderhoud. Dan nog een portie zonnestralen en we kunnen beginnen aan het zomerseizoen. De laatste weken waren dan wel niet helemaal zoals ik het wilde, mijn basisconditie heb ik. Ook wat trainingstechnieken en manier van fietsen betreft heb ik heel wat opgestoken. Binnenkort gaan we terug knallen.

Voor foto’s van mezelf tijdens deze tocht:

woensdag 2 mei 2012

De Superklassieker


“Zot zijn doet geen zeer”, een spreuk waarvan ik sterke twijfels had of ze waar is. 130 kilometer fietsen met onderweg enkele heuvels uit de Ronde Van Vlaanderen om dan richting de wielerbaan van Roubaix te trekken, maar niet zonder eerst de laatste vier kasseistroken uit de finale van Paris-Roubaix onder de wielen geschoven te krijgen. Vanuit Roubaix  moet het dan terug richting Oudenaarde, de start –en aankomstplaats, maar nu via de kortst mogelijke weg en gelukkig ook de meest vlakke weg. Bert, Daan en ikzelf wilden de proef op de som nemen: doet het zeer?

We zijn nog maar net vetrokken, hooguit drie kilometer, als ik gewaar word dat ik op mijn velg aan het rijden ben. Lekke band dus. Als dat de voorbode is van wat deze rit zal brengen, dan ziet het er niet goed uit. Terwijl wij met vereende krachten het euvel herstellen, rijden de oud-wielerverdetten voorbij. Roger De Vlaeminck, Dirk Demol, José De Cauwer, Andrea Tafi en vele anderen beperken zich tot de tocht naar Roubaix, alwaar ze een welverdiend feestje krijgen als beloning.

Terug, met lucht in de banden, op weg naar de eerste hindernis van de dag: de Koppenberg. Die ligt er nat en glibberig bij. Het voorwiel glijdt weg, het achterwiel patineert. Wetende wat ons nog te wachten staat, zet ik voet aan grond. Nu al een groot deel van de krachten verspillen heeft geen zijn. Ik zou sowieso toch niet boven geraakt zijn. Daan, hij redt het wel tot aan de top.

De Hotond had ik tijdens ons mannenweekend van een paar jaar terug kunnen temmen, net als de Kluisberg. Maar wat is die laatste toch een verdomd lastige. Tussen Hotond en Kluisberg ligt nog een ander zwart beest van mij: de Paterberg. Droge ondergrond maar toch geraak ik niet boven (al fietsend). Daan en Bert doen dat wel.

En dan richting Roubaix. De wind voortdurend in het nadeel. Daan blijft maar tegen die wind in beuken. Hoeveel kilometers hij de kop gedaan heeft, het waren er heel veel. Ik zie het even niet meer zitten en moet mijn kompanen laten gaan. Ze hebben het snel door en matigen hun tempo. Gelukkig is het eerste bevoorradingspunt niet veraf. Die ligt wel boven de Mont-Saint-Aubert, een kuitenbuiter die we ook terug naar beneden moeten rijden, en dan pas zie je hoe steil die is. Ondertussen staan er vijftig kilometer op de teller, Nog vijfendertig te gaan en we zijn in Roubaix. We zijn verzeild geraakt in een groepje dat er een stevig maar doenbaar tempo op na houdt. Plots weerklinkt een harde knal. Wie stapt af?  Het is Daan. Hij had de groep op sleeptouw genomen, inderdaad, hij weer. Maar een klapband maakt dat iemand anders dat in zijn plaats mag doen.

En wij weer weg. En dan uit het niets, we draaien rechtsaf, liggen ze daar. De stenen van Carrefour de l”Arbre. Nat, beslijkt. Niet mijn ding dus. Ik probeer mijn weg te zoeken op die bulten maar het is onbegonnen werk. Ik zet voet aan grond en spring weer op mijn fiets wanneer de kasseien er droog uit zien. Daverend, hotsend, botsend op mijn fiets zie ik het dak van het wereldberoemde café-restaurant opduiken. Tot ik een knal hoor. Plat sta ik niet, ik rij verder tot het einde van de kasseistrook. Blijkt mijn wiel geblokkeerd te zijn. Een fameuze slag in mijn wiel, stopt hier mijn avontuur? Gelukkige heeft de organisatie het idee opgevat om aan het einde van de Carrefour een Shimano-hersteldienst te stallen. Die mannen zorgen er voor dat een kapotte spaak vervangen wordt en de slag uit mijn wiel gehaald wordt.

De kasseistroken van Gruson en Hem hebben gelukkig een beter berijdbaar padje aan de zijkant liggen. Hoewel, laveren tussen keien en scheuren in het asfalt, er zijn hier ook kansen genoeg om mechanische pech op te lopen. En dan terug beelden die ik herken van op tv. De weg die leidt naar de wielerbaan. De laatste kasseistrook (die er eigenlijk geen is), dan rechts afdraaien naar de piste om dan een rondje op de wereldberoemde wielerbaan te rijden. Vergane glorie, zo ziet ze er uit. Maar eentje waar wielergeschiedenis is geschreven. De bevoorradingspost helpt ons weer op krachten komen want er staan ons nog een 45 kilometer te wachten.

Vrij snel na ons vertrek uit Roubaix sluiten we aan bij een groepje van om en bij de tien man. Waar we op hoopten blijkt waar te zijn: de wind zit in de rug. Vlotjes tegen 30 km per uur peddel ik mee. Een ander pelotonnetje steekt ons voorbij. “Als de mannen die bij ons de kop doen, het in hun gedacht krijgen om hun wiel in die mannen hun wiel te gaan zetten, dan gaan we wat meemaken”, denk ik bij mezelf. En ja hoor, de snelheid stijgt tot 34 km per uur. En zo gaat de groep, ondertussen een twintig man sterk, richting de Scheldedijken.

En nog gaat het niet hard genoeg. Ik hang achteraan de groep en zie mijn meter geregeld het getal 36 tot zelf 38 tonen. Enkelen haken af, maar ik kan het nog aan. Ik zie Bert en Daan in het midden van de groep ook nog meetrappen. “Aan dat tempo zullen rap in Oudenaarde zijn”, flitst het door mijn hoofd. En dan gebeurt waar je voor vreest. Decimeter na decimeter los ik het wiel van mijn voorganger. “Komaan hé, Jos, ga naar dat wiel” roep ik mezelf toe. Het lukt niet. Het gat bedraagt al drie, vier meter. Ik schakel een tandje hoger, pers er nog eens alles uit en zie me terug naderen. En dan zet Bert zich aan de kant. Zijn wiel sleept. Die pauze kan op geen beter moment komen. Gelukkig voor mij, iets minder aangenaam voor Bert en Daan.

Er zit niets ander op dan de laatste twintig kilometer onder ons drieën af te leggen. Het is terug vooral Daan die de kopt neemt maar nu nemen Bert en ik geregeld over. De teller wijst 32, 33 aan. Het treintje schrijdt verder, langs de boorden van de Schelde, richting Oudenaarde. In de verte duiken de torens van de Electrabel centrale in Ruien op. Eens de Schelde verlaten, volgt nog een vervelend stuk langs glooiende en bochtige wegen. Elke hindernis, hoe minuscuul ook, wordt moeilijker en moeilijker om nemen.

Terug gekomen in Oudenaarde zegt de fietscomputer dat we een gemiddelde van 26 gehaald hebben. Dat laatste stuk van Roubaix naar Oudenaarde zal het gemiddelde gevoelig omhoog gekrikt hebben. Desalniettemin, best tevreden, ben ik hier mee.

Conclusie: Het was een aangename ervaring. Voor herhaling vatbaar. En een dikke proficiat voor de organisatie. Aan parkeerplaatsen was er geen gebrek en dat op een paar honderd meter van het marktplein, waar het inschrijven enorm vlot ging. Ook aan de bevoorradingsposten was het nooit aanschuiven, er was van alles voldoende. Daarbovenop een duidelijke bewegwijzering, de technische bijstand in geval van pech. En vooral, al die medewerkers deden hun werk met hart en ziel, ik zag dat aan hun ijver, hun inzet, hun glimlach. Mij zien ze zeker en vast terug op een organisatie van de Vlaamse Wielrijdersbond.

Daan en Bert, Bedankt, om op mij te wachten toen het iets te snel ging. En neen: zot zijn doet geen zeer.

zondag 22 april 2012

In Apeldoorn


Ondertussen zijn we vaste klant geworden bij de Stayokay ‘s. Na Egmond, Soest en Valkenswaard was het deze keer de beurt aan de Apeldoornse vestiging van deze keten van jeugdherbergen om ons te ontvangen. Ons, dat is een bonte verzameling van een dertigtal jonge en iets minder jonge mensen die zin hebben om er een weekje stevig tegenaan te gaan en evenveel goesting hebben om zich keihard te amuseren.

Met de meeste aandacht gingen de lopers in onze groep aan de haal. Twee trainingen per dag, dat is niet min. Al gauw bleken die vier treden, die de kamers scheidden van de gezamenlijke verblijfsruimte, een moeilijk te nemen hindernis te zijn. Hoe dichterbij het einde van de stage, hoe makkelijker het trapje genomen werd. De spieren pasten zich dus snel aan het trainingsritme aan.
De wandelaars legden er ook de pees op. Tochten van drie tot vier uur, aan een stevig tempo. Ik zelf heb me beperkt tot twee fietstochten. Kortom, voor ieder wat wils op deze in hoofdzaak sportieve stage.

Voor ieder wat wils, vooral omdat de omgeving er zich toe leende. De jeugdherberg lag op een weg waarlangs aan de ene kant een onmetelijk groot bos lag en aan de andere kant een onmetelijk groot sportcomplex. Ideaal dus voor een sportief verblijf. Tijdens de fietstochten trokken mijn compagnon en ik plots grote ogen toen uit het niets een wonderlijk mooi landschap zich uitstrekte zover onze ogen konden reiken. We waren in de Hoge Veluwe beland. Een uniek stuk natuur.

Met de jeugd op stap gaan, het heeft iets. Het helpt je zelf jong te blijven. En het levert soms hilarische taferelen op. Zo merkte ik twee jonge snaken op, die gewapend met een borstel en een veegblik richting hun kamer trokken. Er ontstond een kort gesprek:
Ik: “awel jongens, ligt de kamer er zo vuil bij?”
Zegt de éne: “Dat is normaal hé Jos. Als ge volk op bezoek hebt gekregen, dan ligt het ’s anderdaags vuil.”
Ik terug: “Mag ik eens komen kijken?”
Zegt de ander: ”Ja, ge moogt. Maar op eigen risico. Akkoord?”
14 jaar oud en zo gevat reageren. Fantastisch toch? En al bij al viel het met het vuil in die kamer best mee.

Eer die twee knapen aan hun borstel geraakten, dat heeft nog wat voeten in de aarde gehad. Nederlanders en Vlamingen, we spreken Nederlands maar de woordenschat kan soms zo verschillen. De man aan de receptie wist niet waar hij het had toen die jonge gasten vroegen of ze een borstel konden lenen. Met een borstel leggen de Nederlanders hun haar in de plooi. Daar keren ze het vuil niet mee bijeen. Een ander voorbeeld. Ik heb tijdens deze stage veel gelopen, maar geen meter aan hardlopen gedaan. In Vlaanderen zou ik veel gewandeld hebben en geen meter gelopen hebben.

Ook op de openbare weg zijn we zo verschillend. Waar de Belgische autobestuurder voorrang geeft aan een overstekende fietser of voetganger, dan is dat in Nederland totaal niet het geval. Dat is wel even schrikken. Je bent in een land waar veel gefietst wordt maar de auto’s gedragen er zich als alleenheersers. Het zal waarschijnlijk zo in hun wegcode staan. Of het zou moeten zijn dat hoffelijkheid niet in hun woordenboek staat. Dat meende ik te moeten geloven toen ik een Nederlander, voor de ogen van onze aan het buffet aanschuivende, uitgehongerde jongens en meisjes, de volledig gevulde schotel vleeskroketten zag wegnemen.

Gelukkige waren niet alle Noorderburen zo. Een pluim voor het personeel van deze StayOkay. Enorm vriendelijk, altijd goed geluimd. Een pluim ook voor de trainer die elk jaar opnieuw de stage in elkaar steekt. Bij leven en welzijn zijn we er ook volgend jaar weer bij. 

donderdag 15 maart 2012

De winter is gedaan

Terwijl ik hier zit te koekeloeren naar een leeg elektronisch blad papier, mij afvragend hoe ik mijn tekstje zou beginnen, komt er een mail binnen van Sven. Sven is de man die zich binnen de Vilvoorde Atletiek Club het lot van de joggers aantrekt. “De winter is gedaan”, schrijft hij. Dat hebben we vandaag mogen ondervinden. Twintig graden warm was het. Maar ik denk niet dat hij het had over het feit dat het vandaag de warmste 15 maart ooit was. Afgelopen zondag werd er definitief een streep getrokken onder het winterseizoen. De lange pinnen mogen van de schoenen gedraaid worden. Het veldlopen zit er op.

En het was toen ook prachtig weer. De zon scheen de godganse dag, daar in Stene. Op zich heb ik niet veel tegen de omloop dat ze daar uitgetekend hebben. Er zit van alles is in. Bergop, bergaf, nat, droog, wind op kop, wind mee. Een ideale speeltuin voor de crosser. Voor de toeschouwer is het minder aangenaam. De omloop ligt over een grote oppervlakte verspreid waardoor het niet altijd even gemakkelijk is om het wedstrijdverloop te volgen. En Oostende is natuurlijk niet bij de deur. Voor ons een goede honderd kilometer, maar de crossliefhebbers uit de Limburg of de Hoge Venen mogen daar nog een honderd kilometer bijtellen. De plaatselijke organisatie heeft in al die jaren ondertussen wel de nodige ervaring opgedaan om de vele deelnemers, hun supporters en de wagens waarmee ze zich verplaatsen op te vangen. En de Oostendse horeca zal er ook niet veel voor voelen om de in dat weekend genereerde omzet aan overnachtingen kwijt te spelen. Het zou me niet verwonderen dat we ook de komende jaren naar Stene mogen trekken.

Maar zoals Sven het al aangaf, de winter is gedaan. De crossers trekken nu richting straat en/of richting piste. De piste is weggelegd voor de goeie lopers. De drempelvrees om aan een veldloop mee te doen is al hoog, ze is des te hoger om aan een pistewedstrijd deel te nemen. Daar moet je al over goede papieren bezitten om je daar aan te wagen. De schrik om af te gaan is zo groot…

Neem nu mijn jongste dochter. Toen de gave “snelheid” werd uitgedeeld stond ze helaas helemaal achteraan in de rij. Niet dat zij er iets aan kan doen. Ze heeft die gave van mijn geërfd. In elke sport die ik beoefend heb kreeg ik hetzelfde te horen, of het nu tennis of hockey was. “Ge zijt te traag”, “Uw eerste meters, een slak is sneller”. En daar sta je dan. Je blijkt niet goed genoeg te zijn. De goesting om aan een wedstrijd mee te doen is er. Ontegensprekelijk. Maar om er telkens als het vijfde wiel aan de wagen bij te lopen, daar heb je geen zin in. Er moeten er toch nog zo zijn als mijn dochter. Ik zie op de club een hele hoop jongens en meisjes trainen die ik niet zie op een wedstrijd. Zij willen zich toch ook eens meten? Ook in andere clubs moeten er jongeren zijn die in die situatie zitten. Nee?

Zou het niet mogelijk zijn een meeting te organiseren waar de reeksen ingedeeld worden op basis van een te verwachten eindtijd? Een eindtijd die uitnodigt om mee te doen. Bijvoorbeeld bij de meisjes een reeks 1500m in vijf en een halve minuut, een reeks van zes minuten, en eentje van zes en een halve minuut. Zou zoiets meer atleten er toe aanzetten om aan een officiële wedstrijd mee te doen? Zouden de officiële atletiekinstanties eens een rondvraag willen doen bij de clubs om uit te maken of er interesse, bereidheid is om dit eens te proberen?

Gelukkig zijn er nog de stratenlopen, daar is de drempel heel laag. En dankzij Sven weten we waar we heen moeten. Onze volgende afspraak, bij leven en welzijn, is de Pegasuslooop in Londerzeel.

vrijdag 24 februari 2012

Iedereen kan lopen in een veld

Wie kent Roger niet? De doe-het-zelver. De man die ons leerde handig om te gaan met allerlei materialen en materieel. Want het motto van Roger was: “En vergeet niet. Wat je zelf doet, doe je meestal beter”. Dus begin er ik zelf aan, aan een verslag van het voorbije provinciale kampioenschap veldlopen.

Voor ons, Vlaams-Brabanders, wordt de titelstrijd al enkele jaren in Lennik georganiseerd. Ik heb al eerder, in één van mijn vorige verhaaltjes mijn sympathie voor deze cross geuit. Hoe dat komt? Is het omdat ik er zelf ooit mijn eerste provinciale kampioenschap gelopen heb? Omdat dat toen in heroïsche omstandigheden moest gebeuren? Ik was nog senior en heb er toen één uur over gedaan om twaalf kilometer af te leggen. Twaalf kilometer constant glijden in de modder, helling op, helling af, sommige stroken tot net onder de knie in de modder wegzakkend. Toen ik aankwam was de duisternis al ingevallen. Dat waren nog eens tijden.

Diezelfde weide dient nu nog altijd als strijdtoneel. De omloop is een klein beetje gewijzigd. Maar die oneindige lussen op de flanken van de speeltuin van de koeien, die er eenenvijftig weken per jaar op grazen, die lussen zijn gebleven.

Er is nog iets waarin Lennik zich onderscheidt met andere veldlopen. De muziekkeuze. Ik ben een muziekliefhebber. En ik kan best alle genres smaken. Een vette gitaar, een strakke beat. Mij maakt het niet uit. Zolang de muziek maar past in “het kader” waarin ze gedraaid wordt. Dat de plaatselijke platenruiter verkiest om Vlaamse schlagers op zijn pick-up te leggen, dat is wat mij betreft een schot in de roos. Want, geef toe, veldlopen zou een volksfeest moeten zijn, niet?

Wat de editie van dit jaar betreft, je moest al veel goesting hebben om de trip naar Lennik te maken. Voor modder moest er niet gevreesd worden. De koudegolf had de groene vlakte herschapen in een betonharde ondergrond. Het was die dag nog altijd bitterkoud. De koeien werden, vlak voor de vorst toesloeg, van de weide gejaagd want hun pootsporen waren nog duidelijk waarneembaar. De oneffen ondergrond lag de éne loper al wat beter dan de ander. Het was raar om te zien dat de éne elke oneffenheid kon omzeilen terwijl de andere de indruk gaf elke put op te zoeken. De éne liep alsof hij op een piste bezig was, de andere mistrapte zich om de haverklap. Ik zag ook hoe de man die destijds provinciaal kampioen bij de seniores werd, tijdens mijn moddercross, dit jaar zich kampioen mocht noemen bij de veteranen. Toen liep hij alsof er geen modder was, nu liep hij alsof er geen bulten in de omloop waren.

En toch scheelt er iets met het veldlopen, hoe zeer ook de pajottenlanders en alle andere clubs zich inspannen. Zolang de kleinsten aan het lopen zijn is er veel volk, veel sfeer. Maar eens de pubers aan hun wedstijden beginnen is de exodus begonnen. Zodra de kleinsten hun prijzen hebben verdiend verdwijnen ze met hun ouders naar hun warme, gezellige woonkamer. Tenzij de ouders zelf lopen. En dat blijken er niet al te veel te zijn.

De jeugd aan het lopen houden is ook niet zo evident. Vraag het aan mijn jongste dochter. Zij is nog één van de weinige jongedames die zich de moeite getroost om de crossspikes aan te binden. Zij was één van de negentien scholieren die het de moeite waard vonden te starten. Net als de tien juniores. Eenenveertig cadettenmeisjes waren wel nog gemotiveerd genoeg. Per leeftijdscategorie de helft minder deelnemers.

Al eens naar Sporza gekeken op zondagmiddag? Ook die troosteloze beelden gezien van de wedstrijden waar onze nationale toppers aan meedoen? Een mensenmassa die hun helden aanmoedigt kan je dat bezwaarlijk noemen.

Ik heb geen marketing gestudeerd dus heb ik geen flauw besef op welke manier het veldlopen verkocht kan worden. Want dat is volgens mij waar het schoentje knelt. Sport zien als een commercieel product. Je moet er kopers voor vinden. En voor de beste reclame kunnen de lopers zelf zorgen. Niet alleen door hard te lopen maar ook door hun vlotte babbel. Stop ze na de aankomst een microfoon onder de neus en hoop dat ze iets te vertellen hebben. Heb je een paar van die vlotte jongens en is er eentje die af en toe kras uit de hoek komt dan wordt er interesse gewekt. Hoop dan dat een geldschieter genoeg interesse heeft en het is vertrokken. Een soort van Kim Gevaert-effect trachten te bekomen in het crossen, zou dat niet mooi zijn?

Het is natuurlijk niet de schuld van Atelaw en Dame, de twee die we steevast vooraan zien lopen, dat ze niet zo welbespraakt zijn. Het is niet de schuld van Veerle, die wel iets te vertellen heeft, dat ze jaren na haar afscheid amper concurrentie heeft. En de ingehuurde, onbekende Kenianen en Ethiopiërs die voor wat weerwerk moeten zorgen, blijken nu ook niet bepaald de publiekstrekkers. Is het dan toch het povere niveau van onze sport waardoor ze er niet in slaagt de menigte te beroeren?

En waarom haakt de jeugd af? Waarom is de drempel om aan een veldloop mee te doen zo groot? Waarom is het makkelijker duizenden mensen te overhalen tien mijlen of twintig kilometer op straat te lopen, dan hen te overtuigen om zes of tien kilometer n een park of op een veld te lopen?

Waarom wordt het meest spectaculaire nummer op het Belgisch Kampioenschap veldlopen, de korte cross, die veruit het meest aantal deelnemers heeft, als laatste wedstrijd geprogrammeerd? Het aantal deelnemers lag stukken hoger toen het nog als voorprogramma van de lange cross geprogrammeerd stond. Veldlopen zou, net als het veldrijden, een volksfeest moeten worden. Nu lijkt het enkel voorbehouden te zijn voor de getalenteerde en geoefende loper. En dat vind ik jammer.

vrijdag 27 januari 2012

Open brief aan een duo vrienden

Mijn vrienden, mijn vrienden. O zo belangrijk in een mensenleven, die beste vrienden. Ik steek het dan ook niet onder stoelen of banken dat ik twee exemplaren mis. Ik mis ze zo erg dat ik hier, op de meest publieke plek ter wereld, het wereldwijde internet, hen oproep om een teken van leven te geven.

Heb ik iets misdaan? Dan vraag ik vergiffenis. Hebben jullie andere doelen in jullie levens? Dan respecteer ik dat. Maar bestaat er toch een kans, hoe klein ook, dat ik jullie binnenkort nog eens zal zien?

Waar is de tijd gebleven dat we ons onnozel trainden, om toch maar die tweeënveertig kilometers al lopend af te leggen? Of toen we de vele bezoeken aan champagnehuizen combineerden met het lopen van een loodzware halve marathon. Om dan nog te zwijgen over de vele tuinfeesten. Waarvan, terwijl ik dit aan het schrijven ben, ik besef dat elk van jullie er één van hebben moeten missen. Hoe erg dat dit voor jullie moet geweest zijn, ik realiseer het me nu pas. Sorry.

Desalniettemin. De vele mooie momenten die we samen beleefd hebben zijn niet op twee handen te tellen. Daarom, beste vrienden, vraag ik jullie om een teken van leven. En moest het zijn dat jullie het lopen vaarwel hebben gezegd, jullie je bekeerd hebben tot een tweewieler, weet dan dat ik graag jullie wil vergezellen op één of meerdere van jullie tochten. Laat het een weerzien worden, geen vaarwel.

Hopelijk tot gauw

(Beste lezer. Net zoals mijn vorige tekst kan dit overkomen als klinkklare nonsens. Mijn vorig stukje was een poging om een verzonnen verhaal neer te schrijven. Dit stukje is pure ernst)

donderdag 19 januari 2012

Dit kan niet waar zijn

Stik kapot ben ik. Die kaartavond is iet of wat uit de hand gelopen. Ik hunker naar mijn bed. Ik haast me naar boven en doe ik de deur van de slaapkamer open. Ik zie een kille, ongezellige kamer waarin alleen een metalen stapelbed staat. Alleen op het bovenste bed ligt een dunne matras. Dit is mijn kamer niet. Ben ik echt zo vermoeid of heb ik teveel Duvels op? Wat maakt het uit. Ik wil slapen.

Ik hijs me omhoog en laat me op bed vallen. Een onzachte landing. Mijn hoofd staat op barsten. Verdomme, ik heb mijn schoenen nog aan. Ik heb alle moeite om me terug recht te trekken. Waarom heb ik die veters zo strak aangebonden? Foert, ik hou die schoenen aan. Ik laat mijn lijf los en voel mijn hele lichaam tegen die matras vallen. Ik staar nog even naar het plafond maar lang houden mijn ogen dat niet uit. Ik voel de wimpers van mijn ogen in elkaar verstrengeld geraken.

De stilte in de kamer wordt verstoord. Ik hoor hoe de roestige klink van de slaapkamerdeur in beweging gebracht wordt. Al mijn zintuigen zijn plots in een opperste staat van paraatheid. Langzaam recht ik mijn hoofd. De pijn die door mijn hersenpan jaagt is niet meer te harden. Ik zie hoe de deur zich langzaam opent.

Het kleine beetje licht in de kamer, in combinatie met mijn troebel zicht, verhinderen me klaar te zien. Beetje bij beetje vormt zich een silhouet. Hoe meer die deur geopend wordt, hoe meer dat silhouet van zijn vormen prijsgeeft. Hoe meer ook ik het begin te herkennen. Ik spring recht. Mijn lijf en leden verkrampen van de angst. Dit moet een droom zijn, neen, een nachtmerrie. Verlos me hieruit. Ik krijs het uit, slaak een kreet.

Mijn madame is ook thuisgekomen.

(Vandaag is het precies één jaar geleden dat iemand me vertelde dat ik klinkklare nonsens schrijf. Omdat het al lang geleden is dat ik wat geschreven heb, wilde ik proberen of ik het nog kan.)